‘Op het moment dat de dief het zuidelijke raam van de dokter openwrikte, sprong Heterdaad naar voren als een gazelle, zette af op een kantsteen en greep de onverlaat in zijn nekvel.
‘Kip, ik heb je!’
De dief grijnsde. ‘Maar ik heb nog niks gedaan, je kunt me niets maken.’
Heterdaad snoof, die dekselse dief had gelijk.
‘Oké, dan wacht ik ondertussen wel hierbuiten.’
Zo was Heterdaad. Altijd iedereen een stap voor. Hij rookte een mentholsigaret terwijl de dief aan de slag ging.’
[Johan Hartstad, in: ‘Heterdaad en de geheime massagestudio’, Heterdaad, p. 64.]
Uitgelezen
Uitgelezen 107
‘The crisis. Not a hugely original one – part developmental, part existential, largely silly. I didn’t even take it very seriously when I was in it. Its genealogy can be traced back at least as far as the start of the fourteenth century and Dante’s Divine Comedy: ‘In the middle of our life’s path / I found myself in a dark forest’. In the footsteps of a million men and women before me, I was trundling along, deep into my forties, when, like Dante – though lacking the emollient of either Christian faith or personal genius – I found myself plunged into that dark forest. (…)
I had read somewhere about a distinction between sitting writers and walking writers and it was so obvious which was supposed to be better that I decided to become one. Even though I wasn’t writing anything, just walking. Pretending that I was a walking writer went some way to quelling my panic. I felt good about feeling bad as I trudged along, as if I were inhabiting the part more fully.
It was a short step from this pretence, barely a step at all, to telling my wife and then my friends and the distant acquaintances at parties and then even complete strangers that I was engaged in research for a book, a work of non-fiction, about the very trees I was hiding in, or at least about the other people who had hidden in them first. Having begun this fiction, though, I was forced to inhabit it, so that the difference between faking writing a book about the forest and actually writing a book about the forest became, almost instantly, very small. (…)
Gradually I convinced myself that, contrary to what I knew, this was a serious undertaking. I convinced myself, moreover, that this undertaking could, in and of itself, somehow save me.’
[Will Ashon, Strange Labyrint, p. 9-12.]
Uitgelezen 106
‘De volgende dag bracht Tsjitsjikov de avond door bij de president van het gerechtshof, die zijn gasten, onder wie twee dames, ontving in een vettige kamerjas. Daarna was hij een avond bij de vice-gouverneur; op een groot diner bij de belastingpachter; op een klein dinertje dat overigens wel voor een groot diner kon doorgaan, bij de procureur; op een door de burgemeester na de mis gegeven koud buffet, dat eveneens voor een diner kon doorgaan. Kortom hij hoefde geen ogenblik thuis te blijven en in zijn hotel kwam hij alleen maar om te slapen. De gast wist zich overal te bewegen en toonde zich een echte man van de wereld. Waar de conversatie ook over ging, hij wist haar altijd gaande te houden: als het ging over paarden fokken, dan sprak hij over paarden fokken; had men het over goede honden, dan wist hij ook hierover iets zeer te zake op te merken; besprak men gerechtelijke onderzoeken, dan toonde hij ook met juridische procedures niet onbekend te zijn; ging het gesprek over biljart, dan sloeg hij ook hier de bal niet mis; sprak men over de deugd, dan bracht hij ook over de deugd heel verstandige dingen te berde, zelfs met tranen in de ogen (… )
Kortom, een keurige man, in alle opzichten. Alle ambtenaren waren ingenomen met de komst van de nieuweling. De gouverneur zei over hem dat hij een hoogstaand man was; de procureur dat hij een zakelijk man was; de kolonel van de gendarmerie zei dat hij een geleerd man was; de president van het gerechtshof dat hij een erudiet en respectabel man was; de commissaris van politie dat hij een achtenswaardig en beminnelijk man was; de vrouw van de commissaris van politie dat hij een allerbeminnelijkst en allervoorkomendst man was. (…)
Dit was de buitengewoon vleiende mening die zich in de stad over de gast had gevormd, en deze bleef zo totdat een vreemde eigenschap van hem aan het licht kwam en een affaire, of historie zoals ze dat in de provincie zeggen, waarover de lezer spoedig meer zal horen, bijna de gehele stad met stomheid zou slaan.’
[Nikolaj Gogol, Dode zielen, p.18-19.]
Uitgelezen 105
‘En hoe is dat gegaan deze eeuw, hoe greep het om zich heen en hoe goed paste het niet bij het basisinkomen, je zou bijna gaan denken dat het onderdeel is van dezelfde beweging, en waarom ook niet… ja waarom ook niet, een gecoördineerde actie, een operatie voor de lange adem, zeker, kijk eens hoe het allemaal is voorbereid, hoe het allemaal samengaat, het steekt te goed in elkaar om toeval te zijn, toen eenmaal iedereen aan mindfulness deed kwamen die Japanse opruimgoeroes met hun boeken en hun video’s over hoe je dingen moest weggooien en voor je het weet zit de hele middenklasse te mediteren in lege kamers… En toen kreeg je ook nog die actie van hoe heet het Nederland leest, toen iedereen gratis het Natuurdagboek van Nescio kreeg, ook dat paste er helemaal in, ze waren niet aan te slepen en overal tentoonstellingen van de Haagse School en andere landschapsschilders, opeens moesten we kijken in plaats van handelen, opeens trok iedereen er met het dagboek van Nescio in de hand en de landschapsschilders op het netvlies met de fiets op uit om in de weilanden naar de lichtval op een bruggetje te kijken of hoe het zonlicht weerkaatste op het haantje van een dorpskerk in de verte… Contemplatie, geen bezit, hoe goed paste dat niet bij het basisinkomen, het is gewoon allemaal voorbereid, niemand voelde zich meer geroepen om erbij te gaan werken en dat was precies de bedoeling want juist voor de middenklasse verdwenen de banen het snelst, o Boeddha o Nescio, over vijfhonderd jaar zullen jullie in het Westen een en dezelfde persoon zijn, hoe goed is het allemaal niet verzonnen en geregeld, en door wie, misschien is het een langdurig voorbereid complot van de moslims om ons te verzwakken en over te nemen, effectiever dan bommen en met vrachtwagens over mensen heen rijden, we leggen niemand meer een strobreed in de weg, we stappen van onze al dan niet elektrische fiets af om naar strootjes op de weg te kijken en hoe mooi die bij het roze asfalt van het fietspad kleuren (…)’
[Rob van Essen, De goede zoon, p.191-192.]
Uitgelezen 104
‘De meeste geleerden van zijn generatie waren overleden. Hij was een tijdje vrijwel geheel in de vergetelheid geraakt. Maar de nieuwe generatie had hem herontdekt en hij ontving nu allerlei schriftelijke lofprijzingen en verzoeken. Juist toen hij er zich bij had neergelegd zijn meesterwerk nooit in druk te zien (het was de neerslag van vijfentwintig jaar ingespannen arbeid) had een Zwitserse uitgever contact met hem opgenomen. Hij was zó warm gelopen dat hij dr. Margolis vijfhonderd franc voorschot had gegeven. Maar nu wachtte de uitgever op het manuscript en het besef was tot dr. Margolis doorgedrongen dat het werk stikte van de fouten, onjuistheden en contradicties. Hij was er niet zo zeker van dat zijn filosofie – een terugkeer naar de metafysica – enige waarde in zich borg. Op negenenzestigjarige leeftijd vond hij het niet meer zo nodig zijn naam gedrukt te zien. Als hij geen sluitend systeem kon geven kon hij beter zijn mond houden.’
[Isaac Bashevis Singer, ‘Karikatuur’ in: De Spinoza van Warschau, p. 104.]
Uitgelezen 103
‘So I had these ideas and they married up with some ideas I got from Barry Gifford’s book Night People, so I called Barry, then I flew up to Berkeley and met with him. I told him my idea and he didn’t like it, then he told me his idea and I didn’t like it, so we sat there and looked at each other for a little bit. Then I think I told him the idea of being at a party and meeting someone who tells you that they’re at your house at the same time that they’re talking to you, and Barry said, ‘I like that idea.’ Somewhere along the line we started riffing and Lost Highway came out.
It’s not a funny film, because it’s not a good highway these people are going down. I don’t believe all highways are lost, but there are plenty of places to get lost, and there’s some kind of pleasure in getting lost – like Chet Baker said, let’s get lost. And look what happened to him. He fell out of a window. Everybody’s searching for somebody, and when things get crazy you have a desire to get lost and do something, but lots of things you do get you in trouble. Taking drugs is a way of getting lost. There are so many good things about drugs that it’s a hard sell telling people not to take them, but you pay a price for taking them that’s worse than the good feeling they give you.’
[David Lynch and Kristine McKenna, Room to dream, p. 352-353.]