‘Goed, laten we de woorden voor wat ze zijn. Bedoelt u dat u in het bezit bent van aan deze zaak gelieerde feiten en dat u hierheen bent gekomen om ons die voor te leggen, omdat u van mening bent dat wij ze nodig hebben ter opheldering van de onderhavige kwestie of met betrekking tot de kwestie. Een opmerking vooraf – hebben uw verklaringen, of liever, de feiten waarop deze gebaseerd zijn, direct met Carlos Varga te maken of eerder indirect, dat wil zeggen met de tekeningen van de heer Pavia Mendes? Laten we daarmee beginnen… De dingen bij hun naam noemen. Waarvan bent u getuige geweest of over wat voor kennis beschikt u?’
‘Ik ben nergens getuige van geweest en ik weet alles,’ antwoordde dokter Quaresma. ‘Wat ik u kom brengen zijn geen feiten maar redeneringen: dat levert geen elementen voor de waarheid maar de waarheid zelf. Als u liever hebt dat ik het zo stel, zal ik dat doen. Ik kom argumenten brengen. Feiten zijn twijfelachtige zaken. Tegen argumenten is geen feit bestand.’
[Fernando Pessoa, ‘De dood in de steeg – De zaak Vargas’, in: De ontraadselaar, p. 55.]
Uitgelezen
Uitgelezen 119
‘De schrijver die de geest laat vagebonderen brengt doorgaans teksten voort waarvan de bouw zo los en soepel is, de inhoud een sterke voorliefde of het bijzondere toont, en waarin de eigen persoon en het eigen standpunt nadrukkelijk naar voren komen. De vagebonderende tekst wordt gereguleerd – of beter gezegd: gedereguleerd – door karakteristieken als anarchie, spoorzoeken, sensatie en oriëntatie.
(…)
Vagebonderende teksten kennen uiteraard niveauverschillen. Het element van willekeur mag niet domineren (chaos kan overigens heel productief zijn, zolang hij maar functioneel is), evenmin als de inbreng van de eigen subjectiviteit. Het vagebonderen kent ook het gevaar van afdwalen, verdwalen of zelfs falen, al zal de vagebond met Samuel Beckett zeggen: ‘Ooit geprobeerd. Ooit gefaald. Geeft niet. Weer proberen. Weer falen. Beter falen.’ Bij het vagebonderen kan men verscheidene keren vanuit een andere richting hetzelfde punt passeren, soms zelfs zonder dat men het zich realiseert. Dit gevaar heeft ook zijn positieve kant, zoals Rebecca Solnit in A Field Guid to Getting Lost stelt: je raakt los van het vaste stramien en komt aan gene zijde van het vertrouwde.’
[Léon Hanssen, Handboek voor de vagebond, p.128.]
Uitgelezen 118
‘Ik weet niet of Clemens me heeft begrepen. Had ik hem moeten vertellen dat ik in een stad verder naar het zuiden mijn meubels naar een tweedehandswinkel heb gebracht, dat ik mijn bankrekening en alle bestaande contracten heb opgezegd, de laatste huur heb betaald, de sleutel van de verhuurster in de brievenbus heb gestopt en ben weggegaan? De wereld is groter dan je denkt, veel beweeglijker en losser dan tot nu toe aangenomen. Het liefst zou ik tegen hem zeggen dat ik heb besloten niet op één plek te blijven hangen, me niet vast te leggen, me niets aan een levensloop gelegen te laten liggen, geen deel uit te maken van één enkel verhaal, maar, als ik al iets doe, dan van veel verhalen tegelijk.
Mensen vallen uit de lucht, op wolven wordt gejaagd, kuilen storten in, de mogelijkheid bestaat dat fabrieken als deze ontploffen, dat hallen als de mijne in stukken worden gereten, dat boten zinken, dat een of ander gif grote gebieden onbewoonbaar maakt, dat hele dorpen gedwongen worden om te verhuizen, steden onder water komen te staan, eilanden zinken, grenzen worden getrokken, dat er scheuren ontstaan. Niets is zeker, de grond waarop we staan niet en niet de vliegtuigen waar we instappen, niet de andere kant van een grens.
Al die dingen zou ik graag tegen hem zeggen, maar dan denk ik weer dat ik me beter niet kan verstrikken in pogingen om iets uit te leggen, dat dit hier ook niet meer is dan een omgeving die ik ooit moet gaan verlaten.’
[Gianna Molinari, Hier is alles nog mogelijk, p.142-143.]
Uitgelezen 117
‘Vandaag begin ik aan de eenenzestigste bladzijde van dit boek, in de wetenschap dat internet me geen stap verder brengt. Op het Web is geen spoor te vinden van Gérard Mourade of Roger Behaviour. Volgens de zoekmachine zijn er drie Noëlle Lefebvres in Frankrijk, maar geen van drieën kan degene zijn die brieven ontving via de poste restante.
Des te beter, er zou anders niets overblijven om een boek over te schrijven. Dan kon je volstaan met het kopiëren van de woorden die op het scherm verschijnen, zonder verder nog een beroep te hoeven doen op je verbeelding.
En net zomin als bij digitale foto’s zou je dan nog kunnen zien hoe de afbeelding langzaam tot ontwikkeling komt in de donkere kamer, dat beeld en die donkere kamer waar een schrijver uit de negentiende eeuw op doelde in een brief die ik honderd jaar later bij de poste restante had kunnen vinden en die me de moed zou hebben gegeven om mijn onderzoek voort te zetten: ‘Ik praat nog steeds met niemand. En ook mijn boeken moet ik trouwens eerst in een soort donkere kamer van de eenzaamheid tot leven zien komen, voordat ik ze kan schrijven.’
[Patrick Modiano, Onzichtbare inkt, p. 61-62.]
Uitgelezen 116
‘En verder verlang ik er ook helemaal niet naar om carrière te maken. Wat voor anderen het meest betekent, betekent voor mij het minst. Ik kan voor dat carrière maken bij God geen respect opbrengen. Ik wil graag leven, maar ik wil niet terechtkomen in een loopbaan, wat als iets fantastisch wordt gezien. Wat is er fantastisch aan: vroegtijdig kromme ruggen door het staan aan te kleine lessenaars, gerimpelde handen, bleke gezichten, versleten werkbroeken, trillende benen, dikke buiken, bedorven magen, kale kruinen op schedels, grimmige, snauwerige, saaie, fletse, zielloze ogen, afgesloofde voorhoofden en het besef dat dat je een plichtsgetrouwe nar bent geweest. Daar bedank ik voor! Ik blijf liever arm maar gezond, ik zie af van een staatswoning ten gunste van een goedkope kamer, ook al kijkt hij uit op de donkerste steeg, ik leef liever in geldnood dan me in nood af te vragen waar ik ’s zomers naartoe moet reizen om mijn verpeste gezondheid op te kalefateren, ik word weliswaar maar door één mens gerespecteerd, namelijk door mezelf, maar dat is iemand om wiens respect ik het meeste geef, ik ben vrij en ik kan iedere keer, als de noodzaak dat vereist, mijn vrijheid voor een tijdlang verkopen om daarna weer vrij te zijn. Het loont de moeite om ter wille van de vrijheid arm te blijven. Ik heb te eten; want ik bezit het talent aan heel weinig genoeg te hebben. Ik word razend als ze bij mij aankomen met die woorden en met die wijsmakerij die in de woorden ‘aanstelling voor het leven’ besloten ligt. Ik wil een mens blijven. In één woord: ik houd van het gevaarlijke, het onpeilbare, het zwevende en niet-controleerbare!’
[Robert Walser, De Tanners, p. 244-245.]
Uitgelezen 115
‘De overledene was, nietwaar – hier maakte hij een gebaar alsof hij een kruis sloeg – een vriend van me, we hadden veel gemeen. Hij was ook een fervent paddenstoelenplukker en had zich waarschijnlijk dit jaar bij ons aangesloten. Het was, nietwaar, een heel fatsoenlijke man, heel ruimdenkend. Hij gaf mensen werk en daarom moeten we zijn nagedachtenis in ere houden, nietwaar? Het werk ligt niet op straat. Hij is onder mysterieuze omstandigheden om het leven gekomen, maar de Politie zal, nietwaar, de zaak spoedig ophelderen. We moeten ons echter niet laten terroriseren door angst, nietwaar, we mogen niet in paniek raken. Het leven heeft zijn rechten en die mogen we niet negeren. Houd moed, beste vrienden, beeldschone dames, het is tijd om een einde te maken aan de geruchten, nietwaar, en aan de ongegronde hysterie. We moeten vertrouwen hebben in de autoriteiten, nietwaar, en leven volgens onze waarden.’ Hij sprak alsof hij zich opmaakte voor verkiezingen.
Na dit optreden verliet hij de vergadering. Iedereen was verrukt.
Ik kon me niet aan de indruk onttrekken dat iemand die het woord ‘nietwaar’ zo vaak gebruikt, liegt.’
[Olga Tucarczuk, Jaag je ploeg over de botten van de doden, p. 201-202.]