‘Hij ging op zijn rug liggen en dacht aan alle dingen die hij deze dag beter had kunnen doen. Reizen, hard werken, studeren… Maar het lukte hem niet meer zo goed als vroeger, toen hij erin slaagde zijn dagen in een voortdurende staat van onvrede met zichzelf door te brengen. Daar was toen wel het een en ander uit voortgekomen: een paar verre reizen, een aantal niet al te slecht geschreven gedichten, maar het was toch kennelijk een onvrede geweest die aan een bepaalde leeftijd gebonden was. Zijn leven zou niet in het teken van de onrust staan, stond dat nu bijna al niet meer. Met de oogst van die paar verwarde jaren zou hij het verder tot aan zijn dood uit moeten zingen. Aan zijn stem viel natuurlijk nog wel het een en ander bij te vijlen en ook zijn voordracht kon sterker, maar in hoofdzaak stond nu voor hem toch wel vast welke toonhoogte hij bereiken kon en welke niet. Hij vouwde zijn armen onder zijn hoofd en viel in slaap.’
[Remco Campert, Het leven is vurrukkelluk, p.111-112.]
Uitgelezen
Uitgelezen 3
In juni van dit jaar vond ik in Berlijn een magazine dat er in eerste instantie uitzag als een kunsttijdschrift, met als titel Die Müllerstraße. Het bleek te gaan om een eenmalige, gesubsidieerde uitgave, gemaakt door journalisten, tekstschrijvers, grafisch ontwerpers en fotografen, samengesteld door Julia Boeck en Axel Völcker. Het is een portret van een lange straat in het Berlijnse stadsdeel Wedding. Een straat en een wijk die, zoals dat zo mooi heet, ‘in transitie’ zijn. Teloorgang van de oorspronkelijke middenstand, bewonerssamenstelling en sfeer, verval en verloedering gaan er hand in hand met nieuwe bewoners, nieuwe middenstand en andere nieuwe ontwikkelingen.
Het magazine bevat een enkel keurig interview met een architecten en een beleidsmaker die zich bezighouden met de stadsvernieuwing in de wijk, en er worden natuurlijk ook lijstjes met cijfers en feiten gegeven. Maar leuk is vooral dat er bijvoorbeeld ook een fotostrip in staat over de mislukte date van Murat en Nicole; een verslag van de dialogen in een snackbar, gecombineerd met een instructie voor het eten van currywurst; korte interviews met een aantal Müllers uit de Müllerstraße; een grafiek is gemaakt van het eetgedrag tijdens de pauzes van studenten in de wijk; een verslag te vinden is van de gesprekken van hangjongens en een groepje winkelende meisjes van dezelfde leeftijd; er een verzameling foto’s van de bomen in de straat in staat, in hun lelijke gekleurde, organisch gevormde kunststof bakken – daar geplaatst omdat vlak onder de straat de U-bahn loopt; en dat je in het tijdschrift beschrijvingen kunt vinden van de handel en wandel van de gokpaleizen die als paddenstoelen uit de grond schieten maar ook van de overdekte markthal die zijn beste tijd gehad heeft. Enzovoort en zo verder.
Misschien wel het mooiste staat in een speciaal katern middenin: portretten van zogenaamde Traditionsgeschäfte, die al decennia niet veranderd zijn en waarvan er vele moeten sluiten, omdat hun klantenbestand uitsterft of er aan hun producten geen behoefte meer is. Opgewekte treurigheid van de bovenste plank.
De Müllerstraße is een straat die tussen hoop en vrees leeft, vreugde, bedreigingen en melancholie kent, en in de nabije toekomst waarschijnlijk volledig aangeharkt en gladgestreken zal worden. Vlak daarvoor is hij vastgelegd, op het beste moment waarschijnlijk, en heeft een magazine gekregen zoals je dat iedere straat gunt.
Uitgelezen 2
‘Aan te nemen valt dat geen enkele embryo inspraak heeft in z’n uiteindelijke geboorteplaats. Dat is Brusselaar en Belg ben is geen verdienste en om eerlijk te zijn, heb ik het nooit begrepen op mensen die hun nationaliteit presenteerden als een kwaliteitslabel, een kenteken dat hun toekwam omdat ze simpelweg uitverkoren waren het levenslicht te zien op een plaats met verheven geografische coördinaten. (…)
Maar precies omdat ik zo’n aversie heb voor zich op hun afkomst beroepende barricadelopers, heb ik het altijd prettig gevonden om Belg te zijn. Belg is men doorheen de hele tricolore geschiedenis namelijk altijd met verve kunnen zijn zonder zich als dusdanig te moeten profileren. Een land waar men nooit een grootse zanger van het volkslied hoefde te zijn. Waar ik niemand ooit echt geïnteresseerd geweten heb om vlekkeloos de nationale faldera te zingen. Misschien zaten onze drie officiële landstalen voor iets tussen. Dan wordt het algauw een hele kakafonie wanneer een meute simultaan in de eigen moedertaal het vaderland bejubelt. Op een paar zonderlingen na mocht ik nooit een kat de integrale tekst van onze hymne horen kwelen en dat is prachtig nieuws.’
[Dimitri Verhulst, De intrede van Christus in Brussel, p. 115-117.]
Uitgelezen 1
‘Dr. Hake was destijds de intellectueel in de gemeentelijke morgue: een knappe, afstandelijke pijproker van halverwege de dertig, een pijproker met haren die de kleur van rode wijnsaus hadden. Hij had uit vrije wil de kleinste en sjofelste werkkamer genomen omdat hij het uitzicht zo romantisch vond: buiten aan de muur hing, vanuit zijn raam steeds leesbaar, het bord waarop MORGUE stond. Hij investeerde het grootste deel van zijn salaris en al zijn emoties in de publicatie van boeken over het leven en de zin ervan, geschreven in zijn geliefd artsenproza. Onlangs had hij zich ook gewaagd aan een gedicht. Dat had veel opzien gebaard; het ging over organen. Als enige van de afdeling pathologie hing hij de overtuiging aan dat in het innerlijk van de mens niet slechts ingewanden woonden, maar ook een ziel, en dat zich in het innerlijk van elke ziel een smerig geheim verborg. Daardoor fronste hij vaak zijn voorhoofd, hetgeen gecombineerd met zijn vele publicaties, het respect van de secretaressen voor hem nog vergrootte.’
[Irene Dische, Vrome leugens, p. 137.]