‘Na een rit van twintig minuten kwamen we zelf aan in Treblinka. De naam stond op een bord aan het begin van een lange, smalle weg door een dennenbos.
Als je niet beter zou weten, klinkt Treblinka als de naam van een beeldschoon meisje. Een meisje als Dinska Bronska uit het landverhuizersgedicht van Karel van den Oever. Vreemd dat Treblinka uitgerekend die regels bij me opriep. Of toch niet? Het meisje uit Plocka dat in Hotel Lapland te Antwerpen wachtte op een verroeste stoomboot, had op de almanak van de Red Star Line gelezen dat Canada veel grotere appels en geler koren had dan Plocka.
De chauffeur liet ons uitstappen op een open plek in het bos die dienstdeed als parking. Aan de kant stond een donkergroene, metalen onthaalbarak met gesloten loketten. Met een breed gebaar wees de chauffeur naar een pad van bolle kasseien dat dieper het bos in liep.
“Here’s Holocaust”, zei hij. Alsof hij een act aankondigde. Twee uur later zou hij ons weer komen ophalen. Met Herman sprak ik af dat we vanmiddag onze eigen gang zouden gaan. Loners zijn we van nature. En Treblinka is bij uitstek een oord dat je beter alleen kunt ondergaan.’
[Pascal Verbeken/Herman Selleslags, Tranzyt Antwerpia. Reis in het spoor van de Red Star Line, p. 41.]
Uitgelezen
Uitgelezen 40
‘Misschien heeft Tsukuru nooit echt geprobeerd zelfmoord te plegen omdat zijn ideeën over de dood zo zuiver en intens waren dat hij niet in staat was de manieren om die dood te bewerkstelligen te verzoenen met het concrete beeld in zijn hart. Eigenlijk was die concreetheid maar bijzaak. Als er in die dagen een deur binnen zijn handbereik was geweest die hem toegang had verleend tot de dood, had hij die zonder een ogenblik te aarzelen opengeduwd. Zonder er verder diep over na te denken – als een voortzetting van het dagelijkse leven, zogezegd. Maar gelukkig (of niet) was hij er niet in geslaagd zo’n deur in zijn omgeving te ontdekken.
Misschien was het beter geweest als ik toen was gestorven, denkt Tsukuru Tazaki vaak. Dan had deze wereld nu niet bestaan. Dat lijkt hem een bijzonder aantrekkelijk idee: dat deze wereld niet bestaat en de dingen die hij nu als werkelijkheid beschouwt niet langer werkelijk zijn. Dat om dezelfde reden waarom hij niet langer voor deze wereld bestaat, deze wereld niet langer voor hem bestaat.’
[Haruki Murakami, De kleurloze Tsukuru Tazaki en zijn pelgrimsjaren, p. 5-6]
Uitgelezen 39
‘”Oh wait. One more thing. I should explain message hierarchy. Shit. I almost forgot message hierarchy. Dan would kill me. Okay, so you know that your first-screen CE responsibilities are paramount. We have to serve our customers with our full attention and our full hearts. So that’s understood.”
“It is.”
“On your second screen, you might get messages from Dan and Jared, or Annie, or anyone directly supervising your work. Those messages inform the minute-to-minute quality of your service. So that would be your second priority. Clear?”
“Clear.”
“The third screen is your social, Inner- and OuterCircle. But these messages aren’t, like, superfluous. They’re just as important as any other messages, but are prioritized third. And sometimes they’re urgent. Keep an eye on the InnerCircle feed in particular, because that’s where you’ll hear about staff meetings, mandatory gatherings, and any breaking news. If there’s a Circle notice that’s really pressing, that’ll be marked in orange. Something extremely urgent will prompt a message on your phone, too. You keep that in view?” Mae nodded at her phone, resting just below the screens on her desk. “Good,” Gina said. “So those are the priorities, with your fourth priority your own OuterCircle participation. Which is just as important as anything else, because we value your work-life balance, you know, the calibration between your online life here at the company and outside it. I hope that’s clear. Is it?”
“It is.”
“Good. So I think you’re all set. Any questions?”
[Dave Eggers, The Circle, p. 99-100.]
Uitgelezen 38
‘De reactie tegen het oude, dat uitgeroeid moest worden, barstte in hevige aanvallen los. De angst voor de hel was verdwenen, zelfverloochening was dwaasheid, en de natuur van de jonge eiste haar rechten op. Het gevolg hiervan was een nieuwe moraal, die hij instinctief als volgt formuleerde: dat wat mijn medemensen niet schaadt, is mij toegestaan. Hij voelde dat de druk van zijn familie hem schaadde en niemand baatte; hij kwam in verzet tegen de verdrukking. Tegenover zijn ouders, die hem nooit met liefde hadden bejegend, maar altijd dankbaarheid hadden geëist, omdat ze hem dat wat hem rechtmatig toekwam op vernederende wijze en als genadegift geschonken hadden, toonde hij nu zijn ware gevoelens. Ze waren hem antipathiek; hij gedroeg zich uiterst koel. De voortdurende kritiek op zijn vrijdenkerij beantwoordde hij vrijmoedig, ja bijna roekeloos. Zijn half vertrapte wil begon de kop weer op te steken, en hij zag in dat hij het recht had eisen aan het leven te stellen.’
[August Strindberg, De zoon van een dienstbode, p. 159.]
Uitgelezen 37
‘4 juni. Ik breng een bezoek aan de Deense schilder in de Rue de la Santé. De grote hond is verdwenen, de ingang is vrij. We gaan eten op een terras aan de Boulevard Port-Royal. Mijn vriend heeft het koud en voelt zich niet erg behaaglijk. Omdat hij zijn jas vergeten heeft leg ik de mijne over zijn schouders. Op hetzelfde moment wordt hij rustig; hij schikt zich naar mij en ik heb de overhand. Hij durft niet meer tegen mij in te gaan en we zijn het volledig over alles eens. Hij geeft toe dat Popoffsky een schurk is en dat ik mijn tegenslagen aan hem te danken heb. Plotseling wordt hij zeer nerveus; hij zit te trillen als een medium dat onder hypnotische invloed staat, schuift onrustig op zijn stoel heen en weer, gooit mijn jas af, kan niet meer eten, legt zijn vork neer, staat op, geeft me mijn jas terug en neemt afscheid.
Wat zou dit betekenen? De mantel van Nessus? Had de tegengestelde polariteit van mijn fluïdum, dat zich in de stof van de jas opgezameld had, hem aan mij onderworpen?
Is dit niet waar Ezechiël op duidt in hoofdstuk 13, vers 18: “Zo zegt de Here, Here: wee haar, die toverbanden binden om alle polsen en die sluiers winden om het hoofd van groot en klein, om zielen te vangen… Daarom, zo zegt de Here, Here: zie, ik keer Mij tegen uw toverbanden, waarmee gij de zielen als vogels vangt, Ik zal ze van uw armen rukken, en de zielen vrijlaten, die gij als vogels vangt.”
Ben ik dan misschien een tovenaar geworden zonder het zelf te weten?’
[August Strindberg, Inferno, p. 62-63.]
Uitgelezen 36
‘Toen ik de man voor het eerst gadesloeg, was ik uiterst verbolgen. Ik was ’s ochtends zo tegen een uur of negen wakker geworden van een hels lawaai, alsof ik met mijn kussen naast een Stalinorgel lag. Ik ontstak in woede, haastte me naar het raam, keek naar buiten en zag daar die man in de weer met zijn blaastoestel. Daarop werd ik meteen nog kwader, want een blik op de bomen rond het hotel maakte duidelijk dat het een uitgesproken winderige dag was. Het was, daar kon geen misverstand over bestaan, volkomen onzinnig om die dag loof doelbewust van hot naar haar te willen blazen. Ik was aanvankelijk van plan naar buiten te stormen en hem verontwaardigd ter verantwoording te roepen, maar toen bedacht ik me. Want ik had ongelijk.
de man had een bevel gekregen. Het bevel luidde: loof wegblazen. En hij voerde dat bevel uit. Met fanatieke trouw, waar een Zeitzler een voorbeeld aan had mogen nemen. Een man volgt een bevel op, zo eenvoudig was het. En liet hij daarbij een klacht horen? Barstte hij uit in gejammer dat het met deze wind toch zinloos was? Nee, hij vervulde dapper en stoïcijns herrie makend zijn plicht. Zoals d trouwe mannen van de SS. (…)
Het greep me zo aan, dat ik me rap aankleedde, naar buiten ging, op hem afliep, een hand op zijn schouder legde en zei: ‘Beste kerel, ik wil u graag bedanken. Voor mensen zoals u zet ik mijn strijd voort. Want ik weet: uit dit loofblaastoestel, uit elk loofblaastoestel in dit land stroomt de hete adem van het nationaal-socialisme.’
[Timur Vermes, Daar is hij weer, p.90-91.]