Japan
Irie Taikichi en de essentie
Het levensverhaal van fotograaf Irie Taikichi kun je in enkele zinnen samenvatten, al blijft het de vraag wat je daarmee werkelijk over hem te weten komt. Maar goed: hij werd geboren in Nara en vertrok naar Osaka, waar hij een bedrijf in fotografie runde. De voorspoed in zijn bestaan werd ruw onderbroken door de Tweede Wereldoorlog. Tijdens de bombardementen op Osaka gingen zijn huis en bedrijf in vlammen op, en gedesillusioneerd keerde hij terug naar Nara. Het cynische feit dat de Amerikanen Kyoto en Nara doelbewust gespaard hadden zodat ze de culturele rijkdommen in deze voormalige hoofdsteden van Japan zouden bewaren, bracht hem op een idee. Hij zou de rest van zijn leven als fotograaf wijden aan het vastleggen van dat culturele erfgoed, het landschap en de mensen van Nara. Taikichi werd beroemd om zijn foto’s van boeddhistische beelden en tempels, en vanwege zijn gevoelige portretten van de bergen, de bomen en de bloemen van Nara.
Als ‘documentalist in de fotografie’ maakte hij ook een grote serie foto’s van de pagode van de Yakushi-ji tempel, genomen vanaf de overzijde van een meer. Steeds weer maakte hij een portret van de toren die nietig in het landschap stond, met op de achtergrond de bergen, op de voorgrond het water en erboven de uitgestrekte lucht.
Daarmee past hij in een lange traditie die begint met de Japanse overtuiging dat je iets niet hebt gezien als je het een of twee keer hebt gezien maar pas als je het in alle seizoenen hebt gezien. Vele kunstenaars waaronder Hiroshige en Hokusai gingen hem voor in hun reeksen van 36 en 100 gezichten op de heilige berg Fuji.
Taikichi koos voor zijn fenomenologische benadering steeds hetzelfde, lage gezichtspunt aan het meer met aan de overkant de tempelpagode. Lente, zomer, herfst en winter; ’s ochtends, ’s middags, ’s avonds en ’s nachts; bij zonsondergang, op bewolkte dagen… in vrijwel iedere variatie legde hij dit uitzicht vast, op zoek naar de essentie. Die gaat waarschijnlijk schuil in de verzameling als geheel, en is dus niet in een oogopslag te ontdekken. Zijn idee was misschien nog wel beter dan de foto’s die hij maakte en verdient absoluut navolging – met welk onderwerp dan ook.
Memorial
De tentoonstelling in de Tokyo Station Art Gallery (een oase van rust middenin de hectische stad) toonde naast manuscripten, brieven en boeken van de Japanse schrijver en Nobelprijswinnaar Kawabata de kunstvoorwerpen die hij gedurende zijn leven verzameld had. Een waardevolle collectie waarvan mij met name het werk van landschapsschilder Kaii Higashiyama is bijgebleven. Een naam om te noteren. Wordt vervolgd.
Het bekijken van deze galerie bleek de opmaat tot ons bezoek aan een aantal ‘Memorials’, musea gewijd aan prominente figuren uit met name de kunsten die in die stad of dat dorp geboren of gestorven zijn. Musea waarin je je in leven en werken maar vooral in iemands geest kunt verplaatsen. Misschien waren deze ‘profeten’ wel weggevlucht uit hun eigen provincie maar na hun dood hadden ze niet kunnen verhinderen op deze manier vereerd te worden. Ik moet er ook niet aan denken dat er in Hardinxveld-Giessendam ooit een museum voor mij wordt ingericht – al is mijn ego groot genoeg om mij daar nu toch een voorstelling van te maken. Toch is het ontroerend om te zien hoe in deze Memorials met grote toewijding en liefde door een behoorlijk aantal mensen, vrijwilligers vaak, de nagedachtenis aan een grote geest in stand gehouden wordt.
In Saitama (een suburb van Tokyo) stuitten we op een zondagmiddag op een huis dat het ‘Saitama Municipal Cartoon Art Museum’ herbergde. Dit kleine museum bleek te bestaan uit een kamer met enkele vitrines vol documenten, foto’s en een stoel van Rakuten Kitazawa, Japans eerste professionele mangatekenaar. Kitazawa was een zoon van Saitama en op de plek waar zijn laatste huis had gestaan, was nu dit museum neergezet. Alleen de tuin stamde uit de tijd dat hij nog leefde. Zijn laatste atelier was er gereconstrueerd en op de eerste verdieping kon je je in een leeszaal onderdompelen in een enorme collectie stripboeken, maar ten dele van zijn hand. Een oudere man maakte er studie van, een jongetje zat er, volkomen verdwenen in zijn manga, misschien al de hele middag.
In Nara liepen we het Museum of Photography binnen dat ook wel het ‘Irie Taikichi Memorial’ genoemd werd, omdat het deels aan deze uit Nara afkomstige, nationaal bekende fotograaf was gewijd. Over hem later meer.
De overtreffende trap van de Memorials was misschien wel het ‘Municipal Local Great People’s Museum’ in Kanazawa, met aandacht voor een vijftal prominenten van wereldfaam afkomstig uit die stad. Dat bezochten wij echter niet.
Wij togen naar het D.T. Suzuki museum, ter ere van de filosoof die zo velen (in het westen) op het pad van het boeddhisme heeft gezet. Het was niet meer dan drie straten van zijn geboortehuis verwijderd en bevatte, geheel in lijn met het boeddhistische gedachtegoed… bijna niets. Het gebouw zelf, een ontwerp van Taniguchi, was echter adembenemend mooi. Via een ‘Exhibition Space’ (met een biografische film, enkele kunstvoorwerpen) en een ‘Learning Space’ (een kleine bibliotheek met zijn verzamelde werk en enkele andere boeken) betrad je de ‘Contemplative Space’ met niets meer maar ook niets minder dan ruimte voor (zelf)reflectie. Een binnenplaats onder water, waar op onregelmatige momenten op een punt water opborrelde dat te midden van alle rechte lijnen kringen maakte in het oppervlak. Terwijl wij er waren viel er ook nog een geel bladje uit een boom.
Het Suzuki Museum mag dan een Memorial zijn, eigenlijk vergeet je hem juist. Het gebouw maakt je geest leeg – ontvankelijk voor alles, behalve herinneringen.
Shinkansen
We worden te goed in snelheid. Zo goed dat het onderweg zijn wordt bedreigd.
We worden verleid tot die snelheid, in Japan bijvoorbeeld door de treinen van de Shinkansen, de spectaculaire, oer-hogesnelheidslijn. De razendsnelle en bijzonder stipte verplaatsing over grote afstanden is een ervaring van luxe en efficiency die met weinig anders te vergelijken is. Met vliegen misschien, maar vliegen is een veel abstractere vorm van reizen; je ziet niets van de snelheid en het verstrijken van de tijd, alleen bij het opstijgen en het landen.
Het plezier van reizen is niet zozeer van A naar B gaan, maar van A naar B onderweg zijn. Bij de Shinkansen is daar echter nauwelijks meer sprake van. Zodra je elkaar iets wilt aanwijzen, is het al voorbij, gepasseerd. En die sensatie zal nog sterker worden bij de opvolgers van de Shinkansen, die snelheden tot zeshonderd kilometer per uur gaan halen. Misschien dat er dan om veiligheidsredenen en ter voorkoming van geluidsoverlast ook nog hogere schermen en tunnels worden gemaakt, waardoor je als reiziger helemaal niets meer ziet. Dan wordt het echt vliegen.
Ik genoot van die raketreizen over het Japanse spoor en ik verlang ook niet terug naar de stoomtrein of de postkoets. Maar ik ontdekte wel dat ik ervan houd bewust te reizen; niet lezen, muziek luisteren, een film kijken of slapen onderweg. Het liefst zit ik te wachten op mijn aankomst, terwijl ik kijk naar de huizen, tuinen, bergen en rivieren die voorbij komen, naar de mensen op perrons, bij overgangen, in hun tuin of onderweg naar school. Ik kijk graag nog eens om naar een golfplaten schuurtje of een begraafplaats middenin de rijstvelden. Hoezeer de verveling soms ook toeslaat, hoe ongemakkelijk uiteindelijk alle stoelen ook zitten en hoe graag ik ook in B wil zijn, ik zou willen dat het mogelijk blijft om na vertrek uit A echt iets te ervaren. Zodra je aankomt, beginnen de verplichtingen namelijk weer, ook al kunnen die zich beperken tot het vinden van een hotelkamer voor de nacht, of het bedenken van de volgende bestemming.