‘Al die schouders tezamen vormden een taaie en langzaam voortstromende massa; de schouder van Aleksandr Ivanovitsj kleefde tegen die massa aan, plakte er zo te zeggen aan vast; een bepaalde schouder volgend richtte hij zich naar de wetten van de cohesie in het lichaam, en zo werd hij de Nevski Prospekt op gestuwd.
Wat is een kaviaarkorrel?
De zich langs het trottoir voortspoedende lichamen veranderen in één samenklittend lichaam, in uit korrels gevormde kaviaar; het trottoir van de Nevski Prospekt is de eronder liggende snee brood; de individuele gedachte heeft zich aan het denken van een veelvoetig wezen vastgehecht dat over de Nevski Prospekt voortsnelt.
En woordeloos bewonderden zij de veelheid der benen, waarmee de massa voortkroop en voortschuifelde; een massa die door tal van geledingen aaneen was gekleefd – en iedere geleding was een romp.
Het waren geen mensen daar op de Nevski Prospekt, het was een voortkruipend, weeklagend, veelvoetig wezen; de klamme ruimte stortte de veeltalligheid van stemmen tot een veelsoortigheid van woorden op een hoop; alle dooreengeraakte woorden schikten zich weer tot een zin aaneen en de zin leek zinloos te zijn, hing boven de Nevski Prospekt; in de lucht stond de zwarte rook van verzinsels.
En die verzinsels maakten dat de opgezwollen Neva brulde en in zijn massieve granieten wanden spartelde.
Het voortkruipende, veelvoetige wezen is schrikaanjagend; het loopt eeuwenlang de Nevski Prospekt af en erboven, boven de Nevski Prospekt snelt de tijd voort. Daar zijn de perioden verwisselbaar, maar hier zijn ze onveranderlijk vast: aan tijdvakken zijn grenzen gesteld. Maar de menselijke duizendpoot kent geen grens; alle schakels zijn verwisselbaar en toch blijft hij wat hij was: een om het station heen gedraaide kop, de staart in de Morskajastraat gestoken, en over de Nevski Prospekt schuifelen de schakels met hun gelede poten voort.
Een echte chilopoda!’
[Andrej Bely, Petersburg, p.248-249.]
Blog
Karakterkunde
Naast een verzameling geweldige jazzplaten stond ook Das Grosse Lexicon der Charakterkunde in de kast van ons verblijf in Bern. Ik houd van dit soort overzichtswerken die compleetheid nastreven, ook al is het feitelijk vruchteloos. Dit lexicon bleek een buitengewoon hilarisch exemplaar, met leuke, monochrome illustraties.
Zonder enige wetenschappelijke bronvermelding worden er methoden in aangereikt om mensen te categoriseren en hun gedrag en karakter te duiden op basis van bijvoorbeeld de kleur van hun ogen, hun handschrift, de manier waarop ze een sigaret roken of waarop met name vrouwen uit de auto stappen, hoe lang je slaapt, hoe je je stropdas draagt, ja zelfs wat de kleur van de auto over de eigenaar ten beste geeft. De richting waarin iemand een lucifer afstrijkt, de stand van de mond en natuurlijk ook de vorm van de schedel spreken boekdelen over het karakter volgens dit lexicon. Ik kon, toen ik dat laatste las, niet nalaten te bladeren naar de paragraaf over nationaliteit en ras, maar daarover houdt het boek zich wijselijk op de vlakte.
De auteur dekt zich handig in tegen de mogelijke bezwaren van onwetenschappelijkheid. In zijn slotwoord geeft hij enerzijds aan dat zo’n boek eigenlijk nooit klaar is, dat kennis zonder ‘einde’ is (en zijn werk dus ook niet het laatste woord) anderzijds dat er kennis is die voorbij- of voorafgaat aan de wetenschap, ‘oeroud’ of ‘vanzelfsprekend’ is, hoe raadselachtig dat ook moge zijn. Bovendien stelt hij dat, door het feit dat de zenuwbanen (die de signalen van en naar de geest vervoeren) in de huid eindigen, we daarom in de bewegingen van een mens zijn karakter kunnen zien. En omdat ons persoonlijk DNA in iedere cel zit, kun je de eigenheid van een persoon aan zo ongeveer alles van diegene aflezen – als je er tenminste oog voor hebt.
Ik vroeg me de hele tijd af in hoeverre de verschillende, sprekende eigenschappen strijdig met elkaar zouden kunnen zijn. Kan iemand een gele auto hebben en bruine ogen, de lucifer doorgaans van zich afstrijken, een rond hoofd en een naar rechts leunend handschrift hebben, of is die combinatie onmogelijk? Hoe stappen vrouwen met een grote mond uit hun blauwe auto? Of is alles mogelijk en zo ja: wat kunnen we dan eigenlijk van iemands karakter weten? Wat hebben we dan aan dit overzichtswerk?
Het lexicon was in ieder geval een uiterst vermakelijke inspiratiebron voor dagelijkse observaties en veronderstellingen over de karakters van de mensen die ik op straat zag, in Bern. Het leent zich naar mijn idee ook goed voor beschrijvingen van personages in fictie. En misschien is het precies dat: wetenschap die nooit echte wetenschap geweest is, maar literatuur.
Het beloofde land
Mijn moeder geeft doodsberichten door. Mijn oude muzieklerares is overleden en nu is ook het meisje dood waar ik in de eerste klas van de basisschool naast zat en mee op de foto ben gezet op mijn eerste schooldag. Een ‘vriendinnetje’; het meisje dat ik in mijn geheugen koester als het eerste meisje waarvan ik een kus kreeg, een kuis kusje van genegenheid – dat desondanks anders voelde dan alle andere daarvoor. We staan heel leuk op die foto in de klas, vrolijk om al het onbekende dat ons te wachten stond, wijzend naar het bordje met onze naam erop.
Ik meen nu een klein fronsje op haar voorhoofd te zien maar misschien is dat eerder hoe ik me haar herinner. Kritisch is ze altijd gebleven, vertelde mijn moeder, al reserveerde ze een grenzeloos enthousiasme voor het christendom en Israël naar het schijnt. Ze schilderde en illustreerde christelijke kinderboeken, was sceptisch over de traditionele medische zorg en wilde graag naar Portugal emigreren, naar een groep verwante zielen aldaar. Ze had al een kampeerbus gekocht om ermee naar toe te gaan. Maar nu is ze dood. Ze heeft doktersadviezen in de wind geslagen, de haar voorgeschreven medicijnen niet ingenomen en heeft het niet gered.
Ze zal haar eigen beloofde land niet meer bereiken. Ik hoopte dat mijn moeder zou vertellen dat haar familie de mogelijkheden onderzocht om haar postuum te laten emigreren maar ze is teruggehaald naar het dorp waar we allebei vandaan kwamen. En allebei weg wilden, vermoed ik. Er is geen genade.
Berner Oberland
Uitgelezen 127
‘Heden (1957 n. Chr.): Grote delen van de bevolking leiden een bijna zorgeloos leven, veilig en verzekerd, kerk, onderwijs en ziekenhuizen staan tegen redelijke prijzen ter beschikking, crematie is zo nodig kosteloos. Het leven glijdt over stevige sporen voort, maar het verleden wrikt aan het gebouw, schudt aan de fundamenten. Wie veel bezit is bang veel te verliezen. Men klimt na doorstane gevaren van zijn paard zoals de ruiter na zijn rit over het Bodenmeer: men durft de eigen slimheid niet als noodzakelijk te beschouwen, men kan er niet meer tegen dat men weliswaar geen held is geweest maar wel wijs, men rekent zich tot de overwinnaars, de mythe van de krijgshaftige voorouders komt op, van de kant van de mythen dreigt het gevaar van kortsluiting, men droomt van de oeroude veldslagen, dicht zichzelf om tot verzetsstrijders, en de mannen van de generale staf zijn al bezig een Nibelungenwereld op te roepen, van kernwapens te dromen, van een heldhaftige vernietigingsstrijd in het geval van een aanval, het einde van het leger moet ook voor het einde van de natie zorgen, grondig, stug en definitief, terwijl overal om ons heen al heel lang onderdrukte volkeren met moed en list vrij weten te komen. Toch zal het mogelijke einde nog anders zijn, grappiger.’
[Friedrich Dürrenmatt, Justitia, p.32-33.]
Algoritme
Iedere ochtend, koekoeksklokslag negen uur, zaten we in het eenvoudige familiehotel in het Zwitserse bergdorp K. aan het ontbijt. De eigenaresse van het hotel had ons van tevoren gevraagd op een formuliertje de gewenste tijd en samenstelling van dat ontbijt in te vullen. Omdat ze die wens indringend herhaalde tegenover andere gasten en de huisregels op allerlei briefjes werden herhaald, hadden we al snel door dat zij zeer precies was en er dus op rekende dat wij stipt om negen uur aan tafel zouden zitten. Door de lichtelijk zeeziek makende, opgewekte golfslag van Zwitserse accordeonmuziek liepen we naar de voor ons gereserveerde tafel waar zij ons dan de verse koffie en thee bracht.
Terwijl we ontbeten werden onze kamers schoongemaakt, zo ontdekten we de eerste ochtend. Blijkbaar was doorgegeven dat we beneden zaten. Wat we bij terugkeer in de kamers ook ontdekten; de schoonmaaksters deden meer dan de dekbedden opvouwen, handdoeken vervangen en de badkamer poetsen. Onder de door F. verzamelde stenen was ineens een kalenderbladzijde met een berglandschap gelegd – ter bescherming van de tafel onder de stenen wellicht. Naast onze fles wijn stonden plotseling drie kleine glaasjes op een theedoek. Een dubbelgevouwen kussen werd vervangen door een hoger exemplaar. Maar ook de knuffel van F. was anders ingestopt dan zijzelf had gedaan. Wat je service kon noemen, gaf ons het gevoel ‘beobachtet’, bestudeerd te worden. S. kreeg zelfs het vermoeden dat ook de hoeveelheid water in de theepot werd aangepast aan het aantal kopjes dat we daar de dag ervoor van gedronken hadden. Zij begon prompt zelf op te ruimen voordat we naar het ontbijt gingen en ik begon na te denken over een probleem waarmee ik dit menselijke algoritme in de war kon schoppen. Hoever konden we de opdringerige attentie uitdagen?
Ik besloot mijn natuurlijke neiging tot provocatie echter te onderdrukken. De vrouwen van het hotel waren stuk voor stuk vriendelijke mensen en we moesten er maar vanuit gaan dat ze allemaal goed bedoelden. Iedere dag net wat andere broodjes, jammetjes, kaas, ‘käsli’, yoghurt en fruit voor de familie aan tafel 1 was, zo concludeerde ik, onderdeel van een spel met aandacht en details, van kleine aanpassingen en variaties om het dagelijks werk leuk te houden.
Bovendien: wij mochten dan denken dat we uniek waren maar voor het personeel pasten we natuurlijk gewoon in een bepaalde categorie hotelgasten. We klaagden nooit en zaten iedere ochtend braaf en precies om negen uur aan het ontbijt.