We worden te goed in snelheid. Zo goed dat het onderweg zijn wordt bedreigd.
We worden verleid tot die snelheid, in Japan bijvoorbeeld door de treinen van de Shinkansen, de spectaculaire, oer-hogesnelheidslijn. De razendsnelle en bijzonder stipte verplaatsing over grote afstanden is een ervaring van luxe en efficiency die met weinig anders te vergelijken is. Met vliegen misschien, maar vliegen is een veel abstractere vorm van reizen; je ziet niets van de snelheid en het verstrijken van de tijd, alleen bij het opstijgen en het landen.
Het plezier van reizen is niet zozeer van A naar B gaan, maar van A naar B onderweg zijn. Bij de Shinkansen is daar echter nauwelijks meer sprake van. Zodra je elkaar iets wilt aanwijzen, is het al voorbij, gepasseerd. En die sensatie zal nog sterker worden bij de opvolgers van de Shinkansen, die snelheden tot zeshonderd kilometer per uur gaan halen. Misschien dat er dan om veiligheidsredenen en ter voorkoming van geluidsoverlast ook nog hogere schermen en tunnels worden gemaakt, waardoor je als reiziger helemaal niets meer ziet. Dan wordt het echt vliegen.
Ik genoot van die raketreizen over het Japanse spoor en ik verlang ook niet terug naar de stoomtrein of de postkoets. Maar ik ontdekte wel dat ik ervan houd bewust te reizen; niet lezen, muziek luisteren, een film kijken of slapen onderweg. Het liefst zit ik te wachten op mijn aankomst, terwijl ik kijk naar de huizen, tuinen, bergen en rivieren die voorbij komen, naar de mensen op perrons, bij overgangen, in hun tuin of onderweg naar school. Ik kijk graag nog eens om naar een golfplaten schuurtje of een begraafplaats middenin de rijstvelden. Hoezeer de verveling soms ook toeslaat, hoe ongemakkelijk uiteindelijk alle stoelen ook zitten en hoe graag ik ook in B wil zijn, ik zou willen dat het mogelijk blijft om na vertrek uit A echt iets te ervaren. Zodra je aankomt, beginnen de verplichtingen namelijk weer, ook al kunnen die zich beperken tot het vinden van een hotelkamer voor de nacht, of het bedenken van de volgende bestemming.
Blog
Naar de oorsprong van de zon
Science & Fiction: Doe het zelf!
Het Louis Hartlooper Complex en het Departement Bestuurs- en Organisatiewetenschap (USBO) van de Universiteit Utrecht organiseren vanaf 10 mei een filmreeks met wetenschappelijke explicateurs. Onder de titel Science & Fiction: Doe het zelf! vertonen we vier bijzondere films die je aan het denken zetten over ‘burgers aan het roer’.
Doe het zelf!
De terugtredende overheid, de roep om een participatiesamenleving, onvrede over de politiek en de wens alles in eigen hand te nemen. Burgers moeten, willen en gaan steeds meer zelf doen. De zorg en het sociale werk worden overgelaten aan gemeentes, de buurt, aan familie en mantelzorgers. Ontevredenheid over de politiek en de democratie heeft meer burgerinitiatieven en nieuwe politieke bewegingen doen ontstaan (Pegida, het Oekraïne referendum, de G1000). Het streven naar duurzaamheid, ecologisch bewustzijn, lokale samenwerking hebben aangezet tot sociaal ondernemerschap, crowdfunding en vooral: eigen initiatief. En wat te denken van de invloed van de zogenaamde ‘deeleconomie’ (Uber, Airbnb etc.) op de traditionele economie? Wat zijn de gevolgen van al deze ontwikkelingen? En houdt de overheid eigenlijk nog toezicht op deze ontwikkelingen? Doe het zelf! Een goed idee, of toch niet?
Zevende editie van Science & Fiction
De filmreeks Science & Fiction brengt prikkelende wetenschap en films van betekenis samen. In de geest van filmexplicateur Louis Hartlooper houden wetenschappelijke onderzoekers van de Universiteit Utrecht een korte inleiding bij iedere film. Na afloop kunnen bezoekers met hen in gesprek. Doe het zelf! is de zevende reeks die Louis Hartlooper Complex en USBO samen organiseren.
Website & kaartjes
Meer weten over de films, de ‘wetenschappelijke explicateurs’ en kaartjes kopen? Kijk op onze website: www.uu.nl/usbo/sciencefiction.
Black out
Alle informatie, alle mogelijke bestemmingen – ze zijn oneindig. Aan wat ik te weten kan komen is ook geen grens. Maar hoe langer ik boeken, blogs en artikelen over Japan lees, hoe groter mijn vrees dat ik daar als een volstrekt onwetende westerling zal aankomen.
Toch las ik dertig jaar geleden al vertaalde Japanse literatuur, verdiepte ik me rond mijn 17e grondig in het zenboeddhisme en keek ik jarenlang vrijwel louter Japanse films tijdens het filmfestival in Rotterdam – met alle inzichten van dien. Alles wat dat Japan betrof, heb ik mijn zelfbewuste leven lang met meer dan gemiddelde interesse gevolgd. Na verloop van tijd ook met het besef dat daar niet alleen onvermijdelijke, prachtige natuur te vinden is, wrede, subtiele en rijke geschiedenis en wijsheid vandaan komt maar ook dat de zon daar opgaat; dat de toekomst daar vandaan komt.
Het is met de kennis van Japan misschien wel zoals met de wetenschap: hoe meer je te weten komt, hoe meer je beseft wat je allemaal niet weet. Toen ik dat laatst tegen iemand zei, begreep ik ineens wat die bange voorgevoelens over mijn onwetendheid inhielden. Ik zag mezelf op zestien-, zeventienjarige leeftijd aan mijn bureau zitten in mijn ouderlijk huis, lerend voor een proefwerk terwijl buiten het duister inviel. Na een paar uur studeren had ik dan vaak een soort black out, waardoor het leek alsof al dat blokken voor niets was geweest. Ik wist even helemaal niks meer. De eerste keer zal ik paniek hebben gehad, of de fatalistische gedachte dat ik mijn tentamen wel zou gaan verprutsen. Maar daarna ontdekte ik dat die black out juist het teken was dat ik klaar was. Alle kennis was opgeslagen. Ik kon er even niet bij maar met gerichte vragen zou ik er de volgende dag toegang toe krijgen. Wat ik wist was opgeborgen in een kamer die alleen op het goede moment open zou gaan. De ontvangsthal was leeg, alles was in de dieper gelegen vertrekken van mijn geheugenpaleis te vinden. Tabula rasa.
Ik ben er klaar voor.
Uitgelezen 74
‘De zon was zwart en de dood bloosde van levenssappen.
Dat wilde ik dansen.
Daar wilde ik een ballet over maken.
Nu dans ik het, in de glitterende nachtclubs van Warschau en morgen, als ik de openingsact van de beurs Venus in the City doe, in Berlijn.
Als ik vlak voor de donkerslag mijn slip losknoop – je moet een slip met koordjes hebben, niet een broekje waar je je uit moet wurmen – en mijn geschiedenis wijdbeens aan het publiek toon, zien ze niet de begeerde leemte maar het zwart van Tsjernobyl. Het zwart van die voorjaarsdagen, het zwart van de doodblozende appel gaat over in het zwart van de black out. Het zwart dat er altijd is, overal, in ieder van ons.
Tsjernobyl. Zwarte zon. Zwarte zang.
Zwart van Malevitsj.’
[Donald Niedekker, Oksana, p. 10.]
The museum of everything
Volgens de tentoonstelling The museum of Everything in de Rotterdamse kunsthal zijn begrippen als ‘art brut’ of ‘outsider art’ taboe geworden:
‘The Museum of Everything hanteert geen van deze etiketten. Het geeft er de voorkeur aan deze individuele, niet academische kunstenaars te beschrijven als onontdekte, onbedoelde, ongetrainde, en niet geclassificeerde kunstenaars van de moderne tijd. Want het Museum of Everything is veel meer dan een rondreizende tentoonstelling. Het vormt de neerslag van een filosofisch pleidooi voor culturele gelijkheid. De Engelse oprichter van The Museum of Everything James Brett: “Het is onze taak om deze kunstenaars binnen de context van de kunst te plaatsen en ze niet buiten te sluiten als outsiders. Wij strijden voor het universele recht op vrije beeldende expressie… niet voor een kleine groep van uitverkorenen, maar voor iedereen!”’
Helaas is dit soort politiek correcte redeneringen schering en inslag tegenwoordig. Ze doen geen recht aan de geschiedenis, sterker nog: herschrijven die conform de opvattingen van nu – eigenlijk omdat de geschiedenis zelf politiek incorrect is (en dat dan ook nog volgens een bepaalde bevolkingsgroep). Ik word daar verdrietig van. Het begint namelijk steeds lastiger te worden om te onderscheiden waar de werkelijkheid zich schuilhoudt, zeker als marketeers en dit soort moralisten hun manipulatieve middelen met een grote mond gaan inzetten. Er valt niet tegenop te herinneren, verwijzen of redeneren.
Misschien moet we ons allemaal niet druk maken om de etiketten – ik dus ook niet. Het zou wel veel interessanter zijn geweest om de ‘filosofie’ niet hiervoor aan te wenden, maar voor het ontwikkelen van gedachten over de relatie tussen art brut en anti-hiërarchisch denken, over rhizomen en platforms. En wat doe je met kunst, wat doe je met een museum als het ‘van alles’ is? Kan iedereen kunst maken… of dat dan weer niet? Dat zijn natuurlijk weer teveel vragen voor een publiekstentoonstelling, een kunsthal, een museum voor iedereen.
Disclaimer
Het lijkt me beter als iedereen gewoon gaat kijken naar The museum of Everything, want het is ondanks het stinkende sausje wel een duizelingwekkende, indrukwekkende tentoonstelling. Overigens ook met een disclaimer, wat mij betreft: als u zelf aanleg hebt voor psychoses, complotdenken of een holistisch wereldbeeld, dan is het misschien raadzamer om thuis te blijven, in uw met kurk betimmerde kamertje.