Toen ik gisteravond na een passage over de dageraad in Mongolië even opkeek van mijn boek, zag ik de maan – en schrok. Het was alsof ze een flink stuk lager aan de hemel stond dan de dag ervoor. De maan was vol of bijna vol, en dat leek me ook nogal onwaarschijnlijk. Ik meende me te herinneren dat ik donderdagavond net zo naar de wassende maan boven de daken had gekeken, ze iets meer dan half was geweest en veel hoger stond. Kon de maan vallen als de sterren? Of had ik in werkelijkheid heel lang niet meer naar de hemel gekeken? Dat de maan er op verschillende plaatsen op de wereld anders kan uitzien, is mij bekend. Konden zicht en stand op dezelfde plek echter ook van de ene op de andere avond anders zijn? Ik staarde minutenlang naar de fel verlichte bol aan de steeds donkerder blauw wordende hemel, naar de zachte tekening in het oppervlak, en meende ons onder haar weg te zien draaien. Tijd werd eindelijk weer even tastbaar; hier en nu. Maar de angst voor maanziekte deed me toch mijn ogen sluiten. Wat overbleef, was een wankelend hemelbeeld.
Blog
De uitdaging van Antwerpen
Wetenschap van het niet-weten
Ik ben beland in de dagen van ‘ik weet het niet’. Dat is vaak het beste antwoord op vragen, en de sluitpost van iedere wetenschap: weten, veel weten, en dan beseffen dat er nog veel meer is dat je niet weet. Alsof het een samenloop van omstandigheden betreft, surf ik naar de website van Cheng Hsin, de ‘uitnodiging’ aan de wereld van Peter Ralston en vrienden (Ralston is een van de leraren van mijn tai chi leraar). Een cornerstone van deze levenshouding is Not-Knowing and Questioning:
‘Paradox and Confusion are the guardians of the truth. The truth is often found in unexpected places. How can we experience the truth if we are not open to every possibility? How can we question or wonder without first allowing ourselves an experience of not-knowing? Without the power of questioning, there is only knowing. With only knowing, there is no question and so no growth, no mystery, no learning, no discovery, no insight, and no experience of the authenticity of simply “being.”’
Juist. Genoeg reden om weer minstens 24 uur te zwijgen.
Uit de leeszaal (9)
‘Met zijn bruingerookte nicotinevingers schoof hij de cd in de gleuf en daar jankte op volle sterkte het verloren gewaande vaderland genaamd Texas onze cabine binnen.
Helaas reden we zelf de andere kant op, richting de rookpluimen van de zwartgeblakerde industriegebieden waarmee de Duitsers hun vreemdelingen dachten te moeten verwelkomen.
“Ergens doet mij het Ruhrgebied altijd aan Detroit denken,” mijmerde J. Kessels eeuwig optimistisch, al zag hij de up there in Michigan gefabriceerde negermuziek (‘neukmuziek’) niet zo zitten. De brothers waren volgens hem hun gevoel voor de blues een beetje kwijtgeraakt, daarvoor moest je tegenwoordig toch echt in Nashville, Tennessee of Austin, Texas zijn, waar de jongens nog wisten wat het was om te verlangen naar iets wat je toch nooit kreeg en dat dan te gaan zitten missen in een bar die op het punt stond te gaan sluiten.
Dough Sam was er overigens zo eentje die dan altijd nog een tent wist te vinden die wél open was. De situatie was natuurlijk hopeloos, maar je kon altijd proberen om er nog iets bij te drinken te krijgen. En hopla, daar ging weer een vers besteld biertje het dankbare keelgat in.
Het idee dat er daarginds in Texas, hoe laat het ook was, altijd nog iets open moest zijn, stelde J. Kessels op een of andere manier gerust.’
[P.F. Thomése, J. Kessels: The novel, p. 30-31]
Elfhonderd meter lang gedicht
De houten roltrappen geuren naar vers opgewreven notenhout en dansen en bonken voort met het geluid van een dof stommelende stoommachine of zoiets als een windhoos van hout. Eenmaal afgedaald, sta je in de voetgangerstunnel onder de rivier de Schelde door. 572 meter lang, van de stad naar de zogenaamde Linkeroever. In deze lange gang onder het water is sinds enkele weken door stadsdichter Joke van Leeuwen het ‘Elfhonderd meter lang gedicht’ op de tegeltjes aangebracht. Ik las het deels hardop en merkte dat ik er sneller van ging lopen, omdat het ritme van de zinnen me dat tempo opdwong. Op de helft van het vers werd het lezen onderbroken, want we stapten op de roltrappen naar boven, om aan de andere kant van de rivier een wandeling te maken, met uitzicht op de stad. Een uurtje of wat later gingen we dezelfde gang, daalden af alsof we naar een metrostation gingen, maar troffen dezelfde wit betegelde pijp, slechts goed voor het heen en weer, en lazen dus de rest van het gedicht: ‘nog zevenhonderd stappen min of meer en daar is ’t stad (…) de auto’s wachten voor het rood en even gaat er niemand dood die/iemand graag in leven houdt…’
Een prachtige plek voor poëzie, en voor een stadsdichter. Ik ben jaloers.
Meespelen
Vandaag: giraffes tekenen; in een huisje van stoelen en onder het dak van een dekentje voor een bevriende, zieke olifant zorgen; een apendansje doen op muziek uit Junglebook; een natte kinderzwembroek met moeite vervangen door droge kleren en schrikken als er ‘Boe!’ geroepen wordt; op tijd beseffen dat je in de gaten moet houden dat je kind misschien wel het park uit fietst… geen hoofdstuk kunnen uitlezen en nauwelijks een zinnig gesprek kunnen voeren. Vandaag speelde ik voor pappa. Toch ook wel een mooie vorm van ontspanning.