P. fotografeerde zijn reisgenoot steeds in de rug, terwijl die wegliep langs lange bakstenen muren in Liverpool. Ik keek naar de schouders en het achterhoofd van de reisgenoot zonder gezicht. En ik herkende ineens de structuur van de tijdrit, in de tijd. Door een onbekende starter wordt, niet om de zoveel minuten maar om de zoveel jaar, het sein gegeven: nu mag jij. En je vertrekt, over hetzelfde parcours.
Blog
Richtingwijzer
In de vlindertuin
Ik ging naar de botanische tuinen om de inflatables van Paul McCarthy te zien. Na gesprekken over de wind in de laatste dagen, leek me dat niet meer dan logisch. ‘Inflatable doll, my role is to serve you (…) I blew up your body, but you blew my mind…‘ ik floot het op de fiets, terwijl ik me door een stevige, zwoele luchtstroom op weg begaf. Eerst belandde ik echter in de vlindertuin, waar de lucht ook zichtbaar werd gemaakt, zij het op een heel andere manier. Het was er niet groot, en er stonden al wat mensen in, het merendeel bewapend met een fotocamera. Als er ergens iets te zien is, trekt men zijn camera. Zo ook ik, dat moet ik bekennen.
Het is een vorm van materialisme; willen hebben wat je ziet, nog voordat je het echt goed bekeken hebt, het lijkt op het consumeren van de context waarin we leven. De ironie van de vlindertuin was natuurlijk dat de vlinders vlinderden en iedere keer dat een fotograaf naar een plek werd gelokt om een ander prachtexemplaar vast te leggen, het betreffende kleurrijke wezen de vleugels nam. Ik bleef na een paar stappen in de kas stilstaan en liet alleen mijn ogen nog bewegen. Op dat moment zag ik ze pas echt, en allemaal. Omdat ik even niet bewoog. Ik had de indruk dat ze me soms aanraakten, met een kleefklauwtje, met de het randje van een vleugel of met de naar zoet zoekende kus van de roltong. Maar het was zo zacht, dat het net zo goed verbeelding geweest kon zijn. Ik liep weer naar buiten en op mijn lippen lag die ene prachtzin van Wikipedia over de schrijver Nabokov: ‘Nabokov wrote Lolita while travelling on butterfly-collection trips in the Western United States which he undertook every summer.’
Uit de leeszaal (17)
‘De straten van deze stad hebben geen naam. Er is wel een geschreven adres, maar dat heeft alleen de waarde van een postcode. Het refereert aan een kadaster (met volstrekt willekeurig ingedeelde wijken en blokken), (…). Tokyo herinnert ons eraan dat een rationeel systeem maar een van de mogelijke is. Voor een beheersing van de werkelijkheid (in dit geval die van de adressen) is het voldoende dat er een systeem is, het geeft niet welk, al was het een schijnbaar onlogisch, nodeloos ingewikkeld en merkwaardig onregelmatig systeem: een goed improvisatie kan niet alleen, zoals bekend, heel lang stand houden maar blijkbaar ook miljoenen inwoners tevreden stellen, ongeacht het feit dat zij alle perfecties van de technologische beschaving gewend zijn.
(…)
Deze stad kan alleen gekend worden door een soort antropologisch onderzoek: je moet er niet met een boek of een adres de weg vinden maar met lopen, kijken, ervaren, wennen; elke ontdekking is even intens als broos, je zult iets slechts kunnen terugvinden door je het spoor dat het in je achterliet te herinneren: een plaats voor de eerste keer bezoeken is die plaats beginnen te schrijven: aangezien het adres niet geschreven staat, moet het wel zijn eigen schrift stichten.’
[Roland Barthes, ‘Zonder adressen’, in: Het rijk van de tekens, p. 39-44]
Vertrouwen
Vaders van de gedachten
We keken naar foto’s van een zonovergoten grijs meer en bestoven boomtoppen in de winter en droomden ons een week in een wit hotel bij elkaar. De slaap en de sneeuw maakten haar ogen vochtig en ze fietste weg, met een droom van vergetelheid. Ze moet onderweg ergens gestopt zijn, want ze voegde me per sms nog wat laatste woorden toe, waarin ze het samengaan van draaiorgelmuziek uit een woonwagenkamp en krekels in de regen beschreef. Ze had de straatlantaarns aan zien gaan en tegen zichzelf gezegd dat ze dus een wens mocht doen. Maar het was niet nodig, want ze was al gelukkig.
Vorige week zat ik langs de sluis nabij mijn huis en staarde in het voort kolkende water. De sluizen stonden open en ik hoopte dat ik, heel klassiek, mijn vijand dood voorbij zou zien drijven. Kon ik meteen zien wie of wat hij eigenlijk was. Terwijl mijn bewustzijn werd opgenomen door de stroming sprong de straatverlichting aan, aan de overkant van de sluis, en het licht ging als het ware de hoek om, verdween uit zicht. Pas een minuut of vijf later sprongen ook de lantaarns achter mij aan. Met die traagheid van het kunstlicht begon de avond.
Gisteravond begreep ik dat ik toen een wens had mogen doen, en ik vroeg haar of ze haar niet gebruikte wensrecht misschien aan me af wilde staan. Ze antwoordde dat je het teken voor een wens heel gewoon zelf kunt bedenken; als je drie witte auto’s achter elkaar ziet, of als je alles, als in een déjà vu, ineens van de andere kant bekijken kunt.
Ik keek vandaag om me heen, op zoek naar vaders voor mijn gedachten, maar ik had het kunnen weten; dan zie je ze natuurlijk niet.