Blog
Gevolgen van de paardensprong
Collega J. werkt vanavond de notulen uit van de algemene ledenvergadering van zijn schaakclub, die gisteravond plaatsvond. Hij vertelde er smakelijk over en sprak over het hernieuwd ingevoerde ‘verslag van de materiaalman’, die overigens erelid van de club was. Behoudens de voorraad, de kwaliteit van de borden, klokken en stukken en de raadsels rondom enkele uitgeleende borden, maakte de materiaalman ook melding van de stukken die in reparatie waren. Het meest kwetsbare stuk bleek het paard te zijn, omdat het gelijmd is en tegelijkertijd een stevige greep tussen duim en wijsvinger toestaat. Ik lachte om zijn verhaal. Maar vanavond drongen de mogelijke gevolgen van de paardensprong pas echt tot me door, en herkende ik ook uit eigen ervaring de blessuregevoeligheid door serendipiteit. Ik kan beter wat pionnetjes gaan verplaatsen.
Witte vingers
Verwantschap met de neushoorn
Ongemerkt trek ik op een drukke werkdag als vandaag een harnas aan. Het is een zware jas van denkbeeldig ijzer, een bijna zichtbaar profiel in mijn huid. In een koortsachtig visioen zie ik mijzelf als een gewone witte of zwarte neushoorn, die overnight (of beter: overdag) getransformeerd is in een Indische neushoorn, doordat mijn spieren zich spannen om, om… niets. Het is acht uur ’s avonds, en ik moet nog een paar uur door, met het rode correctiepennetje in de hand. Wat te doen? Eerst maar concentreren op dat andere niets dan: op de eenvoud, de leegte en de geruststellende betekenisloosheid van de ademhaling. Lucht die als de wind van nergens naar nergens gaat, en waarmee ik het schijnmetalen plaatwerk van me af kan voelen kletteren als ik maar… adem in, adem uit, adem in en adem uit.
Uit de leeszaal (19)
‘Heel Zen, waarvan de haiku slechts een literaire trek is, verschijnt zo als een gigantische praktijk die de taal moet stilzetten, om de speciale innerlijke zender in ons die voortdurend aan het uitzenden is, tot in onze slaap toe (…) stuk te slaan, om het onbedwingbaar gebabbel van de ziel leeg te laten lopen, tot zwijgen te brengen, op te drogen; wat men in zen satori noemt en wat Westerlingen slechts kunnen vertalen in vagelijk Christelijke termen (verlichting, openbaring, intuïtie) is slechts een panische suspense van de taal (…); en als deze staat van taalloosheid een bevrijding is, komt dat omdat in de boeddhistische ervaring de woekering van het ‘nadenken’ (de gedachte van de gedachte), of, als je dat verkiest, het oneindig aanvullen met extra betekenissen – een cirkel waarvan de taal zelf archief en voorbeeld is – wordt gezien als een blokkade: het is daarentegen de afschaffing van de achteraffe gedachte die de vicieuse cirkel van de taal doorbreekt. Zulke ervaringen hebben, zo lijkt het, niet tot taak de taal onder de mystieke stilte van het onzegbare te verpletteren, maar willen haar matigen, de verbale draaitol stilzetten, omdat die in zijn wenteling het obsederende spel van de symbolische substituties meeneemt. ‘
[Roland Barthes, ‘Het ontdoen van de zin’ in: Het rijk van de tekens, p. 76-78]
De toekomende tijd
Vertel mij een verhaal over een stad en ik pak halverwege het gesprek de trein, en ben voor een paar dagen vertrokken. Zo was ik vrijdagavond in Luik, Huy en omstreken, en tegelijkertijd ook elders in België. In de voorbereiding op een fotoweekend in Brugge, verbleef ik er paradoxaal genoeg alsof het meer dan een eeuw geleden was, vanwege oude beelden die ik ervan zag. In mijn gedachten rende ik daarna door Brussel, op zoek naar herkenning in de straten en op de pleinen, maar op de een of andere manier lijken de herinneringen aan die stad gewist, alsof ik er opnieuw beginnen moet. Ook aan Brugge heb ik trouwens weinig herinneringen, want ik was er maar een dag, al meer dan twintig jaar geleden. Toch ben ik in deze steden geweest, en ieder volgend bezoek zal dus een terugkeer zijn. Dat geldt niet voor Tokio, waar ik gisteravond nog even in de metro zat. De reis naar die stad voltrok zich helemaal nog in het ongewisse, want zover van huis ben ik nog nooit geweest. Ik zal er op zijn vroegst pas in 2011 of 2012 naar toe gaan. Dat mag je geen nabije toekomst noemen, dat is nog fictie in de tijd.
Brussel is het dichtste bij, en vanwege het Frans dat ik daarvoor weer wat zal moeten afstoffen, heb ik het woordenboekje in mijn geest vast opengeslagen – en me vermaakt met de aanduidingen van tijd voor de werkwoorden. Ik leefde al even in Brussel, in een nog niet bestaande, maar nabije future proche. Ik zag mijn verleden tijd als imparfait. En nu, vandaag, ben ik gelukkig weer tegenwoordig.