Blog
Sprakeloos, gedicht voor de woensdag
In de tegenwind
De tegenwind was koud vanochtend op de fiets. Ik huilde er kristalheldere tranen van. De tranen van een verongelijkt kind misschien, want mijn ogen voelden niet rooddoorlopen aan, al raakte mijn zicht soms even vertekend. Ze verrasten me, als pareltjes van inzicht, wellicht omdat ik me nog maar net had ontworsteld aan de slaap. De wind trof me recht in het gezicht, de kou sloeg op mijn jukbeenderen. Ik gaf me over aan die luchtstroom, verdween in die tegenwind – zolang ik onderweg was.
Duizend-en-één dag
Vandaag schreef ik aan een lang blogbericht voor een ander – dat kan natuurlijk ook. Het moet zijn duizendste gaan worden. Dat getal (plus een dus) bracht me bij het idee van schrijven als een vorm van overleven. Ik denk dat we als Sherazades van de dag, de vergankelijkheid op een afstand proberen te houden, al is het maar door haar te beschrijven of te fotograferen. Maar afgesproken werk is het niet.
Schaduwwerkelijkheid
Uit de leeszaal (25)
‘Toen keek Boris Jeltsin Amalfitano nieuwsgierig aan, alsof Amalfitano degene was die zijn droom was binnengedrongen en niet hij de droom van Amalfitano. En hij zei: luister goed naar mijn woorden, kameraad. Ik zal je uitleggen wat de derde poot van de menselijke tafel is. Ik zal het je uitleggen. En laat me daarna met rust. Het leven is vraag en aanbod, of aanbod en vraag, alles beperkt zich daartoe, maar op die manier kan een mens niet leven. Er is een derde poot nodig om te voorkomen dat de tafel het begeeft en op de vuilnisbelten van de geschiedenis belandt, die op haar beurt voortdurend op de vuilnisbelten van de leegte belandt. Dus prent het u goed in. Dit is de vergelijking: aanbod + vraag + magie. En wat is magie? Magie is epiek en ook seks en dionyische nevel en spel. En toen ging Jeltsin op de krater of de latrine zitten en liet Amalfitano zien welke vingers hij miste en praatte met hem over zijn jeugd in de Oeral en over Siberië en over een witte tijger die over de eindeloze besneeuwde vlakten dwaalde. En daarna haalde hij een zakflacon met wodka uit zijn jaszak en zei: ‘ik geloof dat het tijd is voor een slokje.’ En nadat hij had gedronken en de arme Chileense professor had aangekeken met de kwaadaardige blik van een jager, hervatte hij zijn zang, zo mogelijk nog krachtiger. En daarna verdween hij, opgeslokt door de rooddooraderde krater of door de rooddooraderde latrine en Amalfitano bleef alleen achter en durfde niet in het gat te kijken, waardoor er voor hem niets anders opzat dan wakker te worden.’
[Roberto Bolaño, 2666, p. 273.]