Van A naar B, naar C, D en E loop ik nogal veel de laatste weken, omdat ik op het moment niet fietsen mag en veel bewegen moet. Ik ga van bushaltes naar bestemmingen en bezigheden, en zoek eenmaal daar aangekomen ook regelmatig naar beweegredenen. Tijdens mijn wandelingetjes ontwikkelen zich dan gedachten met de lengte van een aforisme, zij het zelden met de stilistische kwaliteit van dien. Ik werp nulhypothesen over mijzelf en anderen op, ontwikkel voorstellen voor een nieuwe identiteit, en check als het ware mijn status. Permanent, en zodra ik lopen ga. Hoe gaat het? Wat voel ik? Wat vind ik? Wat ga ik doen? Is er nog pijn, ergens? Steeds opnieuw vind ik mezelf weer even uit, misschien wel net zolang tot er herhaling optreedt, ik constanten zie, of op herhaalbaarheid stuit. Wetenschap van de wandelaar. Toch weet ik dat weten pas een begin is – of juist het einde. In de tussentijd ben ik, denk ik – in alle tegenvoetigheid.
Blog
Hippodroomhaiku
Verkeersbordenpoëzie
Let op!
Situatie gewijzigd
Ernstige verkeershinder
in verband met werkzaamheden
De eenden niet voeren
vanwege de rattenplaag
Spelende kinderen
Stapvoets rijden
Gert verzamelt vogelthuisjes (2)
Uit de leeszaal (31)
’26 januari
Doornroosje,
Ik ben vandaag toch niet verdergegaan. Mijn benen deden te veel pijn.
Ik dacht: laat ik maar weer eens gaan nadenken over liefde en dood.
Ik ging onder een boom zitten en dacht daar enkele uren over na.
Het is niet koud vandaag.
Ik dacht: ik heb haar niets te zeggen, helemaal niets…
Ik stelde me voor dat ik je wakker kus en dat jij overeind gaat zitten en zegt: ‘En?’
Ik weet niets te bedenken.
Ik neem je mee naar mijn koninkrijk. Af en toe kus ik je en elke keer opnieuw vraag je me: ‘En?’
Ik weet nooit iets te zeggen.
Wat wil je horen? Dat je lief bent? Dat ik van je houd?
Maar ik weet niet of je lief bent en of ik van je houd.
Dat de zon schijnt, de lijsters zingen, de hars geurt, de appels in grote hoeveelheden worden aangevoerd en van uitzonderlijke kwaliteit zijn dit jaar, de rivieren naar het zuiden stromen, de wind verkoeling verschaft en je haar ruikt naar iets wat ik niet kan thuisbrengen, geen seringen, geen jasmijn?
Dat allemaal kan ik niet zeggen.
Weet wel wie je wakker kust: de beroemde prins met de mond vol tanden. Onder ogen komen: in niets ben ik zo slecht als dat.
Brieven schrijven kan ik, antwoorden schuldig blijven, en onderweg zijn. Onderweg zijn, dát kan ik goed.
P.’
[Toon Tellegen, Brieven aan Doornroosje, p. 30.]