Blog
Intercom onheil
Vrijdagochtend. Mijn donkerblauwe gordijnen zijn nog stijf gesloten, ook al is het tien uur ondertussen. Ik heb een geneeskrachtig bedoelde, lange nacht achter de rug, slechts onderbroken door een onderbreking, precies halverwege, voor een plas, een glas en een longen en neuswand verscheurende hoest- en niesbui. Ik wierp nog even een blik op de lege straat, waar enkele zakken vuil – die hier nu al een week liggen te wachten op de uitkomst van onderhandelingen tussen gemeente en vakbond – de straat op zijn getrapt en gescheurd zijn.
Er wordt aangebeld. Ik neem de hoorn van de intercom en hoor een in eerste instantie licht aarzelende mannenstem. Dit is mijn eerste menselijke contact van de dag, ik zie hem niet, hij is alleen een stem. De man stelt zich voor als meneer S., en begint aan een verhaal: “Misschien vraagt u zich bij alle recente ontwikkelingen in de wereld de laatste tijd ook wel af: waar is God?”
Daar heeft hij een punt. Ik weet meteen waar hij voor komt, maar hoop tegelijkertijd dat het nu eindelijk eens anders zal zijn en blijf nog even luisteren.
“Ik zou daar graag eens met u over willen praten, als u daar even tijd voor heeft.”
Jammer. Ik zeg: “Nee, dank u, ik heb geen tijd voor God.”
Ad rem als de religieuze colporteur die hij is, antwoordt de man direct: “Dan heeft God straks misschien geen tijd voor u.”
Ik blijf beleefd en zeg alleen nog “tot ziens”.
Om vervolgens weer in elkaar te krimpen van het hoesten. Even sta ik stil in mijn verduisterde huis, waar alleen nog maar een stem binnengedrongen is. Staan mij rampen en plagen te wachten? Kan ik de gordijnen wel open doen, de straat wel over zonder voor mijn leven te vrezen? Welk onheil heb ik over mij afgeroepen?
Meneer S. gelooft in het bestaan van een God, ook al had hij zich schijnbaar net zo goed afgevraagd waaruit dat blijken moest. Hij gelooft dat iemand hem gezonden heeft om langs de deuren te gaan en belt in onze buurt, zoals al zijn geloofsgenoten, alleen aan bij de mensen met een Nederlandse achternaam (in de veronderstelling dat de anderen al een geloof en een God hebben misschien? Of omdat ze bang zijn meteen ruzie te krijgen over welke God de ware is?).
Hij gelooft in ieder geval ook dat iedereen die van het bestaan van God weet, maar niet in hem gelooft, zielenheil ontzegd zal worden. Voor dat soort mensen heb ik inderdaad geen tijd. Al worden ze dan soms ook God genoemd.
Buzz (1)
Het geheugenpaleis
Niet zelden slaap ik in logeerkamers tussen de boeken. Daarvan is er altijd wel een die mijn aandacht in het bijzonder trekt. In de slaapkamer van ons Berlijnse verblijf stond maar één boekenkast, met een beperkt aantal titels erin. Vanuit bed kon ik inderdaad een intrigerend exemplaar onderscheiden, maar slechts een gedeelte van de titel: …the mind. Eenmaal opgestaan en het boek tevoorschijn gehaald, bleek het te gaan om het boek Museums of the mind. Ik had niet de tijd om er lang in te lezen, maar noteerde het. Later, misschien.
Vanochtend waren we hier, maar tegelijkertijd ook weer daar, en we maakten met onze ogen dicht een wandeling opnieuw. We spoelden een stukje vooruit, en soms een stukje terug. We vroegen ons af of na die ene brug en het oversteken van de straat nu wel die schemergroenstrook voor junks volgde, of toch niet. Ze vroeg wat er met die straat was waar we een biertje dronken. De Soldinerstrasse. Ik maakte er een foto van een plek, waarvan ik toen al wist dat ik er in gedachten nog vaak naar terug zou reizen. Er lag iets… ja, een doorzichtig dopje van een plastic fles, waarmee we honderd meter trottoir voetballend aflegden, tot aan kapsalon Regina – ogenschijnlijk al een paar jaar aan zijn lot overgelaten, maar misschien toch nog in bedrijf, of een dekmantel voor zaken die niet direct aan de straatzijde te zien mochten zijn. Ik zag de bibliotheek achter het voormalige Luisenbad weer voor me, en de erker van de betimmerde leeszaal waar een oude man de krant zat te lezen. En ik vroeg me af of het vogelhuisje dat ik had gefotografeerd nou ter hoogte van de Heubuderstrasse hing, of toch tegenover de Biesentalerstrasse. Langs de Panke hebben we van alles geregistreerd, en veel daarvan bleek al opgeborgen in de diepten van het geheugen. We wandelden er opnieuw, en haalden zo nu en dan echter toch wat boven. Toen we onze ogen openden, hier, was er een verlangen naar daar. Maar verlangen is goed, en missen kan mooi zijn.
‘Voor anderen waren de Zangsporen zoiets als de Kunst van het Herinneren in omgekeerde volgorde. In het prachtige boek van Frances Yates las je hoe klassieke redenaars, zoals Cicero en anderen voor hem, geheugenpaleizen construeerden; door gedeelten van hun toespraak op te hangen aan denkbeeldige architectonische elementen en vervolgens elke architraaf en zuil af te gaan, konden ze kolossale stukken tekst onthouden. Die elementen werden loci ofwel ‘plaatsen’ genoemd. Alleen waren de loci in Australië geen geestesconstructie, maar hadden ze altijd al bestaan, als gebeurtenissen in de Droomtijd.’
[Bruce Chatwin, De gezongen aarde, p. 296]
Gert verzamelt vogelthuisjes (5)
De intensivisten
Ik weet niet wat het is om je beste vrienden te verliezen. Ik hoop het ook nooit mee te maken. En dan nog bij een ongeluk, een auto-ongeluk, nog zoiets. Je kunt je er voorstellingen van maken, om je erop voor te bereiden. Zo dacht ik, maar eigenlijk weet ik ook wel dat gedachten hier tekort schieten, dat gedachten de prullenmand in kunnen zodra het om deze ervaringen gaat. Toch was het ook een van de redenen om afgelopen donderdag naar de boekpresentatie van Intensive Care te gaan, die tevens de opening van de bijbehorende tentoonstelling was. Vrouwkje Tuinman en Andrea Stultiëns maakten het dus wel mee. Zij maakten er een prachtig boek van, waarvan het eerste exemplaar werd uitgereikt aan een verpleegkundige van de gelijknamige afdeling.
Terwijl ik naar de foto’s keek, vroeg ik me af hoe je met een camera in de hand kunt vastleggen waar je middenin leeft, al met de ogenschijnlijke distantie van de artistieke blik. Toen ik naderhand de gedichten hoorde en ’s avonds de teksten kon lezen, begreep ik echter dat de makers eenvoudigweg volkomen zichzelf waren geweest, en met alle rampspoed hadden geleefd zoals ze waarschijnlijk ook met alle vreugde leefden. Gelaagde, intensieve beleving; leven als een maker, dichteres of fotografe. Dat herkende ik, en vele aanwezigen met mij. De intensivisten.
Misschien maakt Intensive Care geen einde aan het verdriet en het verlies, het kreeg donderdag wel tastbare vorm, de vorm van iets nieuws, iets moois. Er was iets van gemaakt en we konden zien dat het goed was.