Wanneer het, zoals vandaag, urenlang regent en stevig waait, kom je op straat weer de nodige kapotte paraplu’s tegen. Op straat gesmeten, in hoeken gewaaid of ondersteboven in vuilnisbakken gestoken. Na opklaringen blijven ze achter in houders en aan kapstokken. Mijn paraplu onderging ook bijna een binnenste buiten-kering toen ik vanmiddag het Domplein over fietste. Dat is van oudsher een roemruchte plek vanwege de wind (zelfs op windstille dagen voel je daar nog een briesje) en ik schud werkelijk iedere keer dat ik daar passeer mijn hoofd over de domheid van de mensen die daar ooit een Gotische kerk neer hebben gezet. Die staat er dan ook al sinds 1674 niet meer. Mijn eigen paraplu heb ik twee jaar geleden in de trein naar Amsterdam laten hangen, en dat gebeurde me toen voor het eerst. Op dat moment dacht ik mij te kunnen identificeren met alle mensen die hun paraplu vergeten – te zeer in beslag genomen door andere zaken, of plotseling vergeetachtig door een omslag in het weer, zoals ikzelf toen. Sindsdien liet ik mij weer regelmatig natregenen, totdat ik onlangs ineens een paraplu op de bagagedrager van mijn fiets aantrof, ogenschijnlijk ook door iemand vergeten. Ik was blij met het herstelde evenwicht in het universum en nam hem mee. Misschien zijn paraplu’s wel de meest archetypische voorwerpen om te vergeten – en van de weeromstuit ook wel om bij toeval te vinden. Misschien omdat ze wezensvreemd zijn, want bedoeld als bescherming tegen zoiets onvermijdelijks als het weer, en bovendien, vanwege de wind, zelden bevredigend hun functie vervullen. Ik haat regen, maar houd van het weer. Kun je dat zo zeggen?
Blog
De hemel der ideeën
Dat het heelal oneindig is voor zover wij kunnen zien, dat wist ik al. Dat het heelal een enorme hoeveelheid sterrenstelsels bevat ook. Ook het leven op aarde kan een heelal op zich lijken; oneindig in zijn variaties, vervuld van sterrenstelsels zover het oog reikt. Sinds vrijdag vermoed ik zelfs dat de hemel op aarde te vinden is.
Een en ander werd veroorzaakt doordat Warenkatalog Nr. 23 van het Duitse bedrijf Manufactum in de brievenbus plofte. Zoals altijd voorzien van het bedrijfsmotto Es gibt sie noch, die guten Dinge, toonde de catalogus weer eens aan dat Manufactum eigenlijk alles verkoopt, en van al die producten bij voorkeur de kwalitatief beste en langst bruikbare.
In het voorwoord schrijft de directie:
“Es gibt kaum ein Qualitätsprodukt, das nicht door jämmerlich slechte, aber viel billigere Konkurrenten und Nachahmungen gefährdet wäre. (…) Wir haben uns vorgenommen, Dinge zusammenzutragen, die in einem umfassenden Sinne ‘gut’ sind (…) Uns leitet bei unserer Suche nicht etwa der verklärte Blick auf vergangene ‘bessere’ Zeiten. Vielmehr ist unser Ziel, auf Fragen der Gegenwart nicht immer die schnellste (und meist schon mit Verfallsdatum behaftete) Antwort zu geben, sondern statt dessen aus einer Grundüberzeuging heraus ‘richtig’, vernünftig und langfristig zu handeln”.
In de catalogus van Manufactum tref je de jassen, schoenen, jam, stoelen, nietmachines, lakens, onderbroeken, sokken, koffiemolens, schaakborden, glazen, schoonmaakmiddelen, deurklinken, kammetjes enzovoort feitelijk in hun meest elementaire vorm aan. Het is alsof je door een plaatjesboekje bladert waarmee kleine kinderen leren hoe de dingen heten.
Sloffen van vilt, bakelieten telefoons met draaischijven, de handmatige potloodpuntenslijper… het is alsof de tijd niet meer bestaat. De producten lijken allemaal op een bepaald moment in de tijd hun definitieve vorm te hebben aangenomen. En precies in die fase heeft Manufactum er zijn hand op weten te leggen om ze verder te verkopen, namens allerlei kleine, gespecialiseerde fabriekjes beschikbaar te stellen, en vooral: beschikbaar te blijven stellen. Tot in de eeuwigheid, tegen de klippen op, of er nu vraag naar is of niet.
Ik herkende er vrijdag een filosofisch sterrenstelsel in: Plato’s ‘Hemel der ideeën’, waarvan alles wat wij op aarde kunnen zien slecht een afspiegeling zou zijn, zoals de schaduwen op de wanden van een grot. Ik krijg van die hemel jaarlijks een catalogus thuisbezorgd en ik kan er gewoon iets uit bestellen, want deze hemel bestaat echt.
In het 400 pagina’s tellende boekwerk van Manufactum worden de producten in een schitterend precies, glinsterend, wellustig Duits beschreven, waarvan het water me in de mond loopt. Het is mijn lectuur van vandaag en ik lees er graag hardop uit voor, zoals deze beschrijving van de ‘Metzgerspost’:
‘Auch im heutigen Alltag gibt es noch allerlei signalwürdige Situationen, wenn beispielsweise der Gänsebraten gar ist, die Abreise in den Urlaub ansteht oder auf einen längeren Besuch anreisende Verwandte nach alter Türmersitte angekündigt werden wollen. Schon mit wenig Übung entlockt man dem Horn seinen charakteristischen tiefen, vibrirenden und weittragenden Ton: Lippen anfeuchten, das Mundstück (je nach Gusto) mittig onder im Mundwinkel ansetzen und mit vibrirenden Lippen (nahezu prustend) ruhig und gleichmaßig Luft einblasen.‘ (p.364)
Met de tijd
Uit de leeszaal (48)
‘Het bedienende broodmeisje zag hij tot in de meest morbide details voor zich verschijnen, alsof ze een afbeelding was geworden in een anatomisch handboek. Hij kon dwars door haar heen kijken, zag haar slokdarm zacht bewegen, donkergrijs, de celdelingen van de huid onder haar oksel maakte hij mee als een bruisend geluid van geboorte. Hij zag bacteriën op haar lippen, die als haastige dieren heen en weer marcheerden, zag de route die een doorgeslikte speekselbrok aflegde, langs de keelspieren, de huig als een afgeronde toren tegen de keelwand (…) zag de witte en pluizige katoenklonten waaruit haar schort gemaakt was nog wiegen in de trillende lucht van een veld in Arkansas in Amerika, kende het merk van de machine die de pluizen tot draden had verwerkt, Machinery Darlington Estate since 1889, eerste begroting uit 1912, hoofdaandeel Mrs Wendicott 1424 dollar. (…) in een flits zag hij de aarde van heel dichtbij en veraf, hij herkende het sterrenbeeld waartoe het meisje behoorde (…) hij was voor een paar seconden de hand van de schooljongen die haar rug aanraakte toen ze nog een meisje was. (…) Hij kende alle wiskundige formules die haar een lichaam hadden gegeven, hij zag ze voor zich in een buiteling van kleurige cijfer- en lettertekens.
Hij had zijn bril afgezet in de hoop aan dit alles te kunnen ontsnappen, om niet in weerzin te hoeven ondergaan, want dat was wat hij vreesde (…). Even had hij de hoop gekoesterd de beelden te kunnen sturen, daarna was alles in beweging gekomen, en warm geworden, hij zag de gerstkorrels in de broden terugkeren, hij zag er gezichten op, ze lachten naar hem en wuifden.’
[Kees ’t Hart, De keizer en de astroloog, p. 78-79].
Schaakblind
Gisteravond had ik bezoek van de man die niet wil scheiden wat God samengevoegd heeft – al zou hij het zelf nooit zo zeggen. We spraken daarover, maar ook over films vol regen over het zompige Hongaarse platteland; over de vooruitziende blik in het werk van Hanna Arendt dat hij aan het lezen was; en over de blinde vlek die sommigen in hun denken hebben voor de pathologica van hun geloof.
We spraken ook over schaken. Hij beschreef zijn goede resultaat in de clubcompetitie van het afgelopen jaar, waarin hij, ondanks alles, relatief hoog geëindigd was. Hij dankte dat, naar zijn stellige overtuiging, vooral aan zijn tactiek met zwart. Een tactiek die ‘tegen zijn natuur’ inging.
Het kwam erop neer dat hij zeer defensief speelde, vooral wachtte op de onrust en de aanvallen van zijn tegenstander met wit. Op de wijze van een Oosterse gevechtskunst maakte hij daar dan gebruik van en bundelde al zijn aanwezige kracht en mogelijkheden in plotselinge uitvallen. Hij besefte wel dat zijn speelwijze grote risico’s inhield en dat hij, op de momenten dat hij de aanval keerde, langs een afgrond wankelde, maar tot nu toe was zijn aanpak succesvol geweest.
Ik vertelde over S., die nu schaken leert, en over de tactiek die J. haar had bijgebracht. ‘Alles zo ver mogelijk naar voren schuiven’ was zijn motto – en het leek me kenmerkend voor zijn manier van communiceren in het algemeen. Het was, op een ingewikkelde manier, ook vergelijkbaar met die van de man die op bezoek was .
Vanochtend vroeg ik me af hoe ik zelf eigenlijk schaak. Ik ben van nature een ongeduldige schaker, en als er echt ‘geschaakt’ wordt, bekruipt me langzaam maar onvermijdelijk de onrust. Ineens heb ik er genoeg van en ga stukken slaan om ruimte te maken, met een kamikazetechniek die maar ten dele weloverwogen is. Daarna bezie ik het slagveld en de kansen die ik nog over heb. Aan die tactiek is niet veel veranderd met de tijd. Ik heb alleen wat meer geduld gekregen, waardoor het slagveld tegenwoordig wat minder groot is en ik uiteindelijk betere kansen over heb.
Wonderlijk eigenlijk, dat we niet alleen spelen, maar ook weten hoe we spelen. En toch maar hoogstzelden zien dat we ook in het schaken wel degelijk onszelf zijn.