Ik dacht altijd dat alleen anderen slecht lazen, of half. Net zoals alleen de anderen een onleesbaar handschrift kregen met de tijd. Dat het niet voor mij gold, en zeker niet voor mijn blokletters. Maar ik moet de hand in eigen boezem steken, want ook mij gaat lezen en schrijven soms slechter af.
Zo las ik vluchtig een interview met de Nederlandse winnaar van de Nobelprijs voor natuurkunde, Gerard ’t Hooft (1999), waarin hij zegt: ‘De snarentheorie was een doorbraak en leek het antwoord in te houden op de vraagstukken rond zwaartekracht. In plaats daarvan wordt het raadsel steeds groter. Er ontbreekt nog een belangrijk element. Dat ga ik proberen te vinden! Maar ja, ik ben geen dertig meer. Je ziet wel vaker dat onderzoekers die ooit een belangrijke ontdekking hebben gedaan, zich er daarna niet meer los van kunnen maken om verder te komen. Misschien geldt dat ook voor mij.’
Ik dacht dat ’t Hooft had gezegd dat oudere onderzoekers zich vaak vastbijten in een probleem dat ze niet meer voor het einde van hun leven opgelost kregen. Dat leek me een mooie metafoor voor de raadselachtigheid van het leven, in de richting van de dood. Maar dat stond er dus niet. Misschien betekende het wel dat ik in mijn eigen gedachten nog niet helemaal af ben van de dood, of dat ik eigenlijk wil dat de wereld mooier is dan hij is. Hoe dan ook: ik heb mij voorgenomen weer beter te gaan lezen.
De Nobelprijswinnaar schijnt in slaapstad H. te wonen, dus ik zou hem regelmatig tegen het lijf kunnen lopen. Vlak na het artikel slecht te hebben gelezen, meende ik hem inderdaad gezien te hebben in het winkelcentrum, maar daar ben ik nu niet zo zeker meer van.
Blog
De avond van de geweigerden
Sommigen dansen nu. Velen drinken nu. Weer anderen zijn niet toegelaten tot de Schouwburg en broedden op andere gedachten. P. en ik, geweigerden aan het Bal, besteedden onze avond aan de voorbereiding van de eerste editie van Broedplaats Proza, een evenement op donderdagavond 17 maart vanaf 20.00 uur.
Vijf schrijvers zullen op die avond een nog niet gepubliceerd verhaal voorlezen aan het publiek. Een deskundige jury van twee schrijvers (Peter Drehmanns en Gert den Toom) en en een uitgever (Geneviève Waldmann) zal deze teksten daarna kritisch bespreken en handreikingen aan de auteurs bieden. Ook het publiek mag zich er mee bemoeien.
Heb je zin om onbekend talent aan het woord te horen? Wil je meer weten over het schrijven van literatuur? Kom dan op 17 maart naar Broedplaats Proza, in de werfkelder van de Cult Dealer Enzo (Oudegracht 105 a/d werf, Utrecht).
Uit de leeszaal (57)
‘At that moment I understood it was not any piano but my hearing that was off-key. I was hearing a C as a C-sharp. That was the beginning. I shrugged and persuaded myself that I could live with it. (…)
If it had happened all of a sudden that I was to lose the last sense that connected me to the world, I would have screamed in terror and found some way as quickly as possible to end my life. But it came upon me gradually, allowing me progressive degrees of acceptance, with hope that every degree of loss would be the last, until, in the growing quiet of my despair, I resolved to accept my fate, having been taken by an odd impulse to find out what life would be like when my hearing was completely gone and, without sight or sound, I had only my own consciousness to amuse me.’
[E.L. Doctorow, Homer and Langley, p. 173-174.]
Steinberg en ik
Beleefdheidsbezoek
Op zaterdagmiddag liep ik door het kleine haventje van Lillo, waar de bootjes nog op schragen en blokken stonden. Zeepokken hadden zich aan de zwarte zwaarden vastgezet als sterren aan het firmament en ik nam er een foto van, eigenlijk omdat ik beelden van korstmos verzamel.
De volgende dag, na een mooie tocht over een verborgen fietspad in het groen langs de ring van Antwerpen, bezocht ik met F. de tentoonstelling van Anselm Kiefer in het Museum voor Schone Kunsten. Over Kiefer en mijn verhouding tot zijn werk, schreef ik hier al eerder. Toen ik zondag door de zalen met zijn werken uit het privébezit van de familie Grothe liep, besefte ik dat mijn impuls om te gaan kijken eerder op nostalgie duidde dan op waardering voor zijn huidige werk. Hij is een jeugdliefde van mij, een ideaal uit de tijd dat ik naar grote gevoelens en gebaren verlangde en die van anderen ten voorbeeld nam. Ik heb werkelijk van hem geleerd op een andere manier naar de wereld te kijken – zoals je dat van een goede leraar, een meester, een vader kunt leren. Maar nu merkte ik dat ik mijn eigen perspectief ontwikkeld heb, dat ik zelf iemand geworden ben, en mijn vaderfiguur ontgroeid. Wat me restte was de vadermoord, het levenslange eerbetoon of, zoals afgelopen zondag: het beleefdheidsbezoek.
Natuurlijk herkende ik de gedeelde interesse voor bepaalde thema’s (Jacob, de toren van Babel) en de voorkeur voor een bepaalde weergave van landschappen (verwant aan die van Strindberg of Permeke), en natuurlijk genoot ik nog steeds van zijn materiaalgebruik. Maar dat was het zo ongeveer.
Opvallend was de overeenkomst tussen het werk waarin Kiefer de sterren op het zwarte doek nummers gaf (‘The Secret Life of Plants for Robert Fludd’ en ‘Jaipur’), ze als hemellichamen verbond door in wit gips gedoopte takjes of een op het canvas gebonden, opgezette gans, en wat ik de dag tevoren in Lillo had gezien. Maar misschien hoefde het me niet te verbazen, net zo min als dat het enige werk dat echt indruk op F. en mij maakte, het laatste doek in de laatste zaal, de titel ‘Jacob’s Himmliches Blut’ droeg.