Blog
Straatjutten
Kinderen vervelen zich, ‘weten niet wat ze moeten doen’. Politici, medici en andere beslissingsbevoegde personen kijken in lange, donkere tunnels zonder einde. Anderen zijn specialist geworden op hun vakgebied, de beste in een bepaalde discipline soms en zijn hun omgeving uit het oog verloren. Wat zij gemeen hebben is dat ze vroeg of laat op zoek zijn naar een goed idee om een omwenteling, een doorbraak, vooruitgang te bewerkstelligen. Dat idee kan eenvoudig zijn, heel eenvoudig zelfs, maar daarvoor moet je wel ontvankelijk willen zijn voor de inspiratie uit onverwachte hoek.
Ik heb de indruk dat de verveling groter, de kokers en tunnels langer en de specialisering enger zijn geworden en dat er, zoals dat heet, een steeds groter ‘gat in de markt’ is ontstaan voor lessen in vrijdenken, in creativiteit. Die beginnen, zo is ook al sinds mensenheugenis bekend, met de imitatie van goede voorbeelden.
Niet zo lang geleden pakten de kinderen en ik er kranten bij om, gewapend met een zwarte stift, schrapgedichten te maken in de stijl van Dimitri Antonissen. Deze week maakten we met de inhoud van de broekzakken van F., die van alles meeneemt dat ze op straat vindt, een begin met assemblages in de geest van de straatjutter. Een prachtig en o zo eenvoudig idee, dat meer belangstelling verdient. Net als het straatjutten zelf, in welke vorm dan ook.
De magie van Antwerpen
Het ontstaan van gelijkenis
Gisteravond belde ik vriend M., in verband met het overlijden van zijn vader. Hij vertelde onder andere over de Bijbel die hij toebedeeld gekregen had. Het deed me denken aan het gesprek dat ik een paar maanden geleden met N. had over de spullen waar je na verloop van een aantal verhuizingen toch maar afstand van doet. Hij bewaarde nog een kleine, driedelige encyclopedie, na jarenlang de van zijn ouders geërfde Grote Oosthoek (twintig delen) als een loodzware last van huis naar huis te hebben getorst. Die twintig delen had hij overigens van A tot Z gelezen, wat mij nauwelijks verbaasde, zoals er – dus – weinig was dat hem op zijn beurt nog verbazen kon, of waar hij niet iets van wist.
Als ik, door een telefoongesprek als dat van gisteren, weer eens over mijn eigen vader denk, dan denk ik aan zijn verzamelingen: de dunne schrijfpennetjes bijvoorbeeld, of de ongekreukte 50 euro biljetten, de Keulse potten. Zijn afwezigheid is voelbaar in zijn nu verweesde verzamelingen; verzamelingen waaraan de verzamelaar ontbreekt.
Een van zijn andere verzamelingen was een collectie zakdoeken – door mijn moeder tot keurige vierkanten platte stapeltjes katoen gestreken. Die heb ik recentelijk van haar gekregen en ondertussen in gebruik genomen. Ik ben waarschijnlijk een der laatste Mohikanen die zijn neus nog snuit in een katoenen zakdoek, maar ook voor vette kindervingers, onverwachte bloedneuzen en tranen, of andere opportune vlekken komen ze heel goed van pas. Zodanig zelfs, dat ik nu vaak twee exemplaren op zak heb – net zoals hij.
Uitdrukking
Uit de leeszaal (62)
‘Mijn gedachten bleven rond Tonio’s geboorte cirkelen – ongetwijfeld door de congruentie van omstandigheden. De onzekere rit naar het ziekenhuis… het tergend nerveuze wachten… Als ik schuldig was aan zijn ongeluk, dan kwam dat in de eerste plaats doordat ik zijn geboorte op mijn geweten had.
Als iemand op dat moment de kamer binnen was gekomen om mij voor te houden dat ik destijds, op 15 juni 1988, willens en wetens de vroedvrouw haar foute route had laten vervolgen, dit om Tonio’s geboorte te saboteren, dan had ik het ook geloofd. Vanaf de dag dat ik een kind wilde, had ik het ook niet gewild. Ergo: door mijn ingekankerde halfslachtigheid was Tonio niet levensvatbaar. Vanmorgen was dat eens te meer gebleken – misschien wel onherroepelijk.’
[A.F.Th. van der Heijden, Tonio, p. 91.]