‘Over een week zal duidelijk worden dat al zijn voorspellingen fout waren. Dan vragen ze een andere deskundige, of misschien wel dezelfde, en die doet dan weer nieuwe voorspellingen, nog altijd even zeker van zijn zaak… (…) Hoe kan een discipline die er niet eens in slaagt verifieerbare voorspellingen te doen in godsnaam doorgaan voor een wetenschap? (…)
Een moord, zei ze tegen haar man, leek haar een door en door menselijke daad, weliswaar verbonden met de donkere zones van het menselijke, maar toch nog altijd menselijk. En kunst, om een ander voorbeeld te nemen, was overal mee verbonden, met de donkere zones, met de lichte zones, met de tussenliggende zones. De economie was bijna nergens mee verbonden, alleen met het meest machinale, voorspelbare, mechanische deel van de mens. Niet alleen was het geen wetenschap, het was ook geen kunst, het was al met al zo ongeveer niets.’
[Michel Houellebecq, De kaart en het gebied, p. 262-263]
Blog
Het doel was de bron
We hadden het gevoel dat we iets heel natuurlijks, iets heel vanzelfsprekends deden, door de loop van het riviertje te volgen. Tegen alle ruimtelijke ordening en stadsarchitectuur in als het ware, in tune met de oorspronkelijke Lauf der Dinge, weetjewel. Ook al liepen we tegen de stroom in, wat dan weer bij onze eigen natuur aansluit. Het doel was de bron van de Panke. Vorig jaar hadden we het eerste stuk langs dit Berlijnse riviertje gelopen, van Gesundbrunnen tot aan Wollankstraße, langs mooi industrieel erfgoed en groenstroken aan de achterkanten van anonieme wijkjes. Deze keer vervolgden we onze wandeling vanaf de Wollankstraße. Allemaal in navolging van een artikel dat ik al in 2009 uit de lokale krant gescheurd had. We waren namelijk van de Panke gaan houden.
We liepen Berlijn echt uit dit keer; een prachtige wandeling via het park van Nieder Schönhausen, door Pankow en Blankenburg. We smokkelden wat, vanwege de warmte, en reden met de S-bahn van Karow naar Buch en later nog van Röntgental verder naar eindpunt van de S2, het aangeharkte provinciestadje Bernau.
Daar gingen we uiteindelijk langs bedrijventerreinen de weilanden in, achter een manege langs en door de struiken, over een spoordijk en kwamen uit bij het weiland waarin daadwerkelijk de bron van de Panke moest liggen. Ik was nog nooit bij de oorsprong van een rivier geweest en dacht onwillekeurig aan Claudio Magris, die zijn zoektocht naar de Donau beschreef in ‘Een kwestie van afwatering’, het eerste deel van zijn fantastische boek Donau:
‘Het water dat uitkomt in de holte waar zich de bron bevindt, is kennelijk afkomstig van de enkele meters hoger gelegen drassige weide, (…). De aarde slokt die ontelbare minieme stroompjes op, filtert ze en brengt ze weer aan het licht waar de bron ontspringt (…). De onderzoeker vroeg zich toen af waar dat water vandaan komt dat de weide tot een moeras maakt en dat dus de Donau is. Hij volgde de loop van de stroompjes langs de helling en bevond zich na enige tientallen meters gaans tegenover een oud huis, achttiende-eeuws, met ernaast een houtloods, en tegenover een ‘lange naar voren stekende dakgoot of misschien gewoon een buis die vlak langs de houtloods loopt en waardoor overvloedig water neerstort in de richting van de holte’ die zich lager bevindt. (….) Maar wie, welke verborgen, onaantoonbare riviergod voedt die goot? (…) Het is niet moeilijk Amedeo’s route opnieuw af te leggen. Ik loop de paar meter omhoog die mijn bankje scheiden van de bron (…) in de richting van het huis. (…) Het water dat de weide nat maakt (…) komt uit een buis die rechtop in de grond staat; iets hoger zijn witte vlekken te zien, misschien voert de smeltende sneeuw samen met andere stroompjes het water aan waarvan de aarde doordrenkt is. In ieder geval stijgt het water op door de buis en stroomt het over. De oude vrouw heeft aan de buis een holle boomstam bevestigd, die een soort goot vormt. Het water uit de buis komt in deze rudimentaire goot terecht, en die stort het weer uit in een emmer waarmee de oude vrouw het water haalt dat ze nodig heeft. De emmer is altijd vol, en het overtollige water, dat voortdurend wordt aangevoerd, stroomt de helling af, overstroomt en doordrenkt de weide, en maakt het terrein nat waar, in de lager gelegen holte, de bron is van de (…) Donau.’
[Claudio Magris, Donau, p. 17-21.]
Wij stonden voor exact dezelfde verwarring. Blijkbaar gaat dat vaker zo met de rivieren, misschien wel met alle dingen, wie zal het zeggen. Want was deze nu drooggevallen holte, deze vrijwel onzichtbare put onder het hoge, wilde gras, nu werkelijk de oorsprong van de Panke? Waarom kwam er dan een betonnen pijp op uit, en… waar kwam het water uit die pijp eigenlijk vandaan?
Fietsen over Flughafen Tempelhof
Na een rijke historie als vliegveld en megalomaan architectonisch gedrocht, is het veld van het Berlijnse Tempelhof sinds een jaar nu park geworden. Je kunt er wandelen, in het gras liggen en barbecueën, vliegeren en skaten – behalve daar waar de vogels broeden en waar de ekofielen hun getimmerde kistjestuintjes hebben staan. Er staan echter nauwelijks bomen, dus voor verkoeling moet je er niet zijn, hooguit op het terras van het café dat er nu zit. Op deze kale elleboog van de stad, waarvan het water de projectontwikkelaars natuurlijk vanuit de mondhoeken gutst, is het echter vooral leuk om over de startbanen te fietsen, al is dat in de brandende zon geen aanrader. Een onwerkelijke sensatie van ruimte en snelheid overvalt je, door de breedte van het asfalt en het ontbreken van de gebruikelijke oriëntatie. Bovendien: het voelt als een overwinning op de geschiedenis en een dikke middelvinger naar de begeerte van speculanten tegelijk. Voor zolang het duurt.
Kaugummiautomaten (3)
Nummer 606, en verder
Ik ben toe aan blogpost nummer 606. Mijn oorspronkelijke idee voor de afleveringen was dat iedere dag zijn vermeldenswaardige inzicht of ontmoeting heeft, en dat ik daarover zou schrijven. Of een foto zou maken die evenzeer het meest belangwekkende van de dag zou weergeven. De praktijk is echter dat niet iedere dag de tijd en gelegenheid biedt om iets te maken en, laten we eerlijk zijn, niet alle dagen en ontmoetingen ook even inspirerend blijken. Bovendien: inzichten moeten soms rijpen, zodat er soms meerdere dagen verstrijken voor ik dat in de juiste bewoordingen kan gieten.
Dus begon ik met een serie over wat ik lees, met fotoreeksen van verzamelingen en associatieve beeldverbindingen met de steden waar ik graag ben. Ik maakte reclame voor het werk van anderen of dat van mijzelf en schreef soms een mini-essay. Alle hadden zij welbeschouwd minder uit te staan met de dag waarop ze werden gepubliceerd.
Na 605 posts vraag ik me dan ook af: moet ik ‘back to basic’, ook al betekent dat soms het schrijven van maar één enkele zin, die dan ook nog over de leegte en de vermoeidheid kan gaan? Of zal ik van alle stukjes die nog niet zijn geplaatst, of die ik wel bedacht maar nog niet geschreven heb, een nieuwe serie ‘archeologische’ blogposts maken? Ik weet het nog niet.
Wat ik wel weet, is dat er ergens in de komende maanden veel zal veranderen voor Polaroid van de dag. De blog wordt opgenomen in een groter geheel, namelijk dat van mijn nieuwe website. Daar wordt op dit moment nog aan gewerkt. Zodra de verhuizing aanstaande is, laat ik dat natuurlijk weten. Het nieuwe huis betekent in ieder geval: ruimte voor nieuwe labels en nieuwe series, nieuwe energie. Ik begin opnieuw. Iedere dag weer. Eigenlijk verandert er dus niets.
Uit de leeszaal (64)
‘Hij houdt het voor gezien.’
‘Het is Tonio ten voeten uit. Als hij de werking van iets, een machine of een natuurverschijnsel, eenmaal heeft doorgrond, verliest hij zijn geduld. Er is meer in de wereld dat zijn aandacht opeist. (…)
Maar sinds Zwarte Pinksterdag bijna elf jaar later blijft mijn herinnering aan de zonsverduistering steken bij Tonio’s afhaken. ‘Zo, en nu wil ik er niets meer mee te maken hebben.’ Op momenten dat zijn dood echt tot me doordringt, en de kou en de schrik me om het hart slaan, ligt weer dat zielloze schijnsel van de eclips over de wereld, die net als toen z’n adem met vogelgefluit en al inhoudt. Al het andere (de heldere dageraad, de stekende zon aan een egaal blauwe hemel, de contrastrijke avondschemering) is illusie, een herinnering aan hoe het mogelijk ooit geweest is. Er is een schaduw over gevallen – niet de vitale schaduw, die de sterkte en de beweeglijkheid van de zon aangeeft, maar de valse, giftige schaduw van de zonsverduistering, allesdoordringend en alles besmettend.’
[A.F.Th. van der Heijden, Tonio, p. 628-629.]