‘Nog moeilijker dan de ontregeling van het gebroken en gelijmde leven was de gezondheid te dragen van minuut tot minuut, van uur tot uur, van zichzelf tot zichzelf en van de een tot de ander. Want het bewustzijn eiste zijn tol – en hoe het gelag te betalen? Jack hoorde wel eens schrijvers beweren dat het boek zichzelf schreef. Ook het bewustzijn schreef zichzelf, en waar ze vroeger haperingen aanbrachten met de hulp van een sigaret, de cesuur van een glas wodka of de slaap-waak van hasjiesj, waren ze nu overgeleverd aan een continue stroom van aandacht.
Ze werden ziek van de tijd, van de volgens de precisie van de wiskunde registreerbare opeenvolging van gebeurtenissen, zelfs al gebeurde er in de vulgaire betekenis van het lemma ‘gebeuren’ niets.
In hun gezondheid duurden de dagen en nachten eindeloos, strekte de tijd zich uit als platgewalste mensen op een braakliggend terrein. Ze hadden al niet veel te vertellen gehad, nu nog minder. Dat was de tol van de gezondheid en Jack voelde zich er heerlijk bij, en angstig als nooit tevoren. Er speelde zich een leven af.’
[David Nolens, De kunst van het wachten, p. 53-54.]
Blog
Egodocument
In tegenstelling tot het verkeerde boek, heb ik me de afgelopen anderhalve week ondergedompeld in het juiste boek, het ‘muzikaal egodocument’ Mecano van Dirk Polak. Dat was nog eens andere koek dan die vermaledijde Franzen. Niet dat Polak zo’n geweldige schrijver is, maar ik heb een zwak voor deze sympathieke figuur, al sinds ik zijn plaat Wonder van de liefde kocht, nu zo’n vijf, zes jaar geleden. Dat hij een goeie muzikant is, is zeker, maar of Dirk Polak als persoon nu een melodramatisch figuur is, een klassieke bohémien, een romanticus (dat zeker) of een narcist met een smakelijk verhaal, ik weet het nog steeds niet. Zijn ‘autobiografie tot op heden’ vond ik echter een meeslepende geschiedenis. Hij heeft dan ook echt wat te vertellen. Maar niet alleen zijn eigen geschiedenis komt voorbij, ook die van de cultgroep Mecano, en een flink aantal andere Nederlandse kunstenaars en muzikanten van zijn generatie.
Mecano is een eigenaardig boek. Het leest soms als een gortdroge verzameling uitgewerkte aantekeningen, waarin hoofdzaken en bijzaken de hele tijd door elkaar lopen. Dan weer schrijft Polak in ronduit lyrische bewoordingen (meestal over zonsopgangen in de vrije natuur) en is hij morsig met de taal, dan weer drukt hij zich uit in volkomen vage beschouwingen (over het huidige tijdsgewricht) en zitten de zinnen met houtje-touwtje constructies aan elkaar. De inzet van een redacteur is ook bij uitgeverij Lebowski schijnbaar teveel luxe, of misschien zat het ego van Polak dergelijk ingrijpen in de weg. Maar hoe eigenaardig Mecano ook is ook, het leest als de spreekwoordelijke trein.
Als muziekgeschiedenis is het boek in ieder geval absoluut het lezen waard, en het staat garant voor een vermakelijke, inspirerende avond surfen door Youtube clips van post punk en new wave bandjes uit de jaren tachtig van de vorige eeuw.
Het rijmde bovendien heel goed met mijn eigen werkzaamheden aan het begin van de week; ook ik was bezig om uit oude dagboekbladzijden een verhaal te destilleren dat een plaats krijgt in een boek, zij het dat het mijne een werk van fictie wordt.
Misschien herken ik iets, of beter gezegd: wil ik iets in Polak herkennen. Misschien voel ik ook wel een zekere jaloezie over zijn manier van leven, al maakt hij zelf ook wel duidelijk dat zijn romantische inborst, zijn pathetische, heftige temperament en zijn zucht naar verslaving ook wel degelijk een keerzijde hebben. Maar het is fijn meezwelgen met de betere kroegverteller die Polak is.
Blijft de vraag naar de zin en onzin van een dergelijke ‘autobiografie’. Daarover schreef ik al eerder. Het is ronduit onzinnig om te doen als je 23 bent (ik zag deze week ook Anton Corbijns Control over Ian Curtis, die op zijn 23e zelfmoord pleegde, rond de hoogtijdagen van Mecano, en dat levensverhaal is ook onaf). Maar slaat het wel ergens op als je 55 bent, zoals Polak? Eerder misschien, maar hij leeft en werkt nog altijd. En dan is er nog die kwestie van het zelf vertellen van je levensverhaal. Wie zegt ons dat hij de waarheid niet enorm naar zijn hand zet met dit boek? ‘Egodocument’ is dan ook een uitstekend gekozen aanduiding van het genre.
Heimatreise (4)
Voor de tweede kampeerplaats van de vakantie moesten we plotseling van de grote weg afslaan, en over een lang, smal grindpad een diep dal in, alsof we het afvoerputje van de hoogvlakte in gleden. Het was iets na drie uur in de middag, vlak na de door de eigenaars op allerlei folders en bordjes bijna dreigend afgedwongen middagrust. Vanuit het huis kwam een man naar de slagboom gelopen om ons het terrein op te laten. Het zou onduidelijk blijven of hij nu wel of niet een tweelingbroer had en wie er verder nog in het huis woonden. We hoorden bij aanmelding een vrouwenstem, en er scharrelde ook een wat oudere man met een herdershond rond, maar of zij familie van elkaar waren, bleef onbekend. Ergens langs het pad naar de douches lag een grafsteen, met daarop de familienaam, op zich ook nogal raadselachtig.
Op de camping stond slechts een, zij het uitgebreide, familie met nogal wat honden en schreeuwerige kinderen. Nadat zij vertrokken waren, stonden we er nog een nacht helemaal alleen. De enkele stacaravans die er verder gestald waren, stonden te verstoffen. Naast onze tent lag een karikatuur van een bos, een beetje zoals het bos in De Noorderlingen, waarin de postbode de brieven leest. Je hoorde alleen de echo van het hondengeblaf tussen de heuvels en ’s avonds het geluid van enkele opstijgende vrachtvliegtuigen. Verder waren we overgeleverd aan de stilte en de natuur. Voor de rest van de wereld moesten we klimmen naar de hoofdweg, en dan nog kilometers rijden. We waren goed diep weggestopt in de Hunsrück.
S. en ik konden niet verhinderen dat we ons vragen stelden over de samenstelling van het huishouden. Dat was, zo op het oog, vooral aangewezen op de schrale inkomsten van de camping en wellicht de houtkap, lees: vooral op zichzelf. En omdat er geen goed boek was dat mij verstrooide, kroop mijn fantasie waar ze niet gaan kon. Ik droomde hardop over wurgende eenzaamheid en allerlei tekorten waaraan de familie in dit isolement wel lijden moest, en kreeg visioenen van bijlen, kettingzagen, van opsluiting, en… van Psycho. De, overigens zeer vriendelijke, zachtaardige, man die ons verwelkomd had, had iets nederigs over zich, waardoor je evengoed kon denken dat hij ’s nachts hard geslagen werd in een van de verduisterde torenkamertjes van het spookachtige huis. Ook Alex van Warmerdam moest ooit op zo’n camping gestaan hebben, met net zo’n hoofd vol kronkels als het mijne.
De kinderen speelden ondertussen een toneelstuk met de kinderen van de buren, in en om de beek, over een raadselachtig dier in de beek, over goede feeën en jagers en dierenbeschermers die de strijd met elkaar aangingen. Voordat ze in slaap vielen, hoorden we dat ze elkaar vreemde sprookjes vertelden; sprookjes die al na een zin eindigden (‘Er was eens een meisje en ze leefde nog lang en gelukkig’), sprookjes die niet eindigden of sprookjes die eigenlijk helemaal geen verhaal waren. Prompt begreep ik dat zij op die manier verwerkten wat ze in deze kloof beleefden.
Bij vertrek zag ik ineens het achterhoofd van een vrouw, die ik tot dusver nergens ontmoet had. Maar was het wel echt een vrouw? Was het geen pruik? Ik besloot maar te geloven in sprookjes, hoe absurd ze ook waren. We hebben het overleefd, en hopelijk nog lang en gelukkig.
Ochtendlijke omzwervingen
Er tekent zich een patroon af, in mijn dagen hier. Ik kan het niet helpen; zo is mijn natuur. Ik mag eens wat langer doorzakken, en wat langer slapen, eens een dag verzaken op alle fronten, maar in de basis houd ik van een zekere structuur, hoe anders die ook steeds zijn kan. Zo ga ik nu iedere ochtend na het ontbijt en de koffie de deur uit om in de buurt waar ik verblijf, een uurtje rond te lopen. Daarna keer ik terug om tot een uur of vijf, half zes te werken. Vervolgens drink ik een pintje op het terras, en lees een paar hoofdstukjes. Na het eten is er dan nog tijd voor een Polaroid van de dag en alles wat zich verder zo aandient.
De ochtendlijke omzwervingen hebben geen ander doel dan het bevredigen van mijn nieuwsgierigheid. Nou goed, misschien hoop ik ook wel op een interessante foto. Maar het lijkt alsof ik deze stad ‘kapot gefotografeerd’ heb; steeds vaker blijft de camera in de broekzak zitten, ook al ziet mijn geestesoog van alles dat het opmerken waard is.
Eergisterochtend verkende ik het buurtje achter station Antwerpen Dam, dat ingeklemd zit tussen het spoor, het Lobroekdok, de ring en nog twee toegangswegen tot de binnenstad. Ik wandelde langs eetcafé Het slachthuis, de Antwerpse rubberhandel (mét etalage), langs een leeg staand gebouw dat ooit aan de universiteit behoorde en het departement Diergeneeskunde huisvestte, langs een loods vol pallets met schuim zoals dat in meubels verwerkt wordt, café De Bonten Os en langs wat eruit ziet als min of meer reguliere huisvesting voor onaangepaste stadsbewoners. Ik keek naar half vergane borden aan de gevels, met daarop ‘Voeding Persoon’ en ‘De nieuwe Gazet’ en daaronder… niets van dat alles.
Over de dakgoot, vanuit een zolderraam, staart een zwarte man mij argwanend na. Waarom kijk ik naar zijn huis, en houd ik stil aan de overkant van de straat, met mijn camera in de hand? Wie ben ik en wat doe ik daar? De vragen die ik in zijn gedachtewolkje projecteer, zijn volkomen gelegitimeerd.
Verder maar weer dan, langs het zoveelste overwoekerde plaatsje met erachter een enorme, verlaten loods. Op het hek hangt een aankondiging van voorgenomen hergebruik van het terrein, waartegen eventueel bezwaar gemaakt kan worden. De aankondiging hangt er ook al weer enige tijd, en er is nog niets gebeurd.
Wat gesloten, verlaten en leeg lijkt in deze stad, is dat echter zeker niet altijd. Ook de neergelaten lamellen waarachter ik zit te werken, kunnen die indruk wekken. Waar voorheen nog uitgesproken leegstand en verval heerste in Antwerpen, beginnen opportunistische broodjeszaken nu hun nering in troosteloze uitvalswegen, ogenschijnlijk zonder bewoning in de nabijheid en hangen nu vrijwel overal plakkaten die renovatie, bouw of sloop aankondigen. De belofte van verbetering, vernieuwing en het op orde geraken van de stad verhult enigszins de werkeloosheid, papierloosheid, het isolement en de armoede die er nog wel degelijk zijn. De rij wachtenden voor de donderdagse voedselbedeling hier in de straat, is alleen maar langer geworden de afgelopen jaren. Al staan ook daar rasopportunisten tussen; de zigeuners. Waar wonen die eigenlijk?
Ik ben benieuwd wat het lot van deze stad zal zijn. Ontwikkeling en groei, verval en ondergang zijn stadia in een cyclisch proces dat ook steden als Antwerpen ondergaan. Het kan niet zo zijn dat er altijd geld blijft (of, erger nog: is) voor al die goede bedoelingen, dat er een markt is voor al die optimistische ondernemersinitiatieven. Als ik rondloop langs de laatste bouwvallen en rafelranden en tussen de goedkope arbeidskrachten, de mannen die werkloos rondhangen op de straathoeken en misschien ook wel de illegalen die proberen te overleven, vraag ik me werkelijk af of ik dan het aanstaande verleden of alweer de toekomst zie.
Heimatreise (3)
Een van de doelen tijdens ons verblijf in de Hunsrück was het bezoeken van Schabbach – het niet bestaande dorp dat het startpunt is van de televisieserie Heimat van de Duitse regisseur Edgar Reitz. ‘Schabbach ist überall’, zoals het heet in de korte documentaire die erover gemaakt is, maar eigenlijk is het dus nergens. Het dorp is een aan elkaar gemonteerd geheel van verschillende delen van dorpen en stadjes; de wegen, bossen en velden en andere locaties liggen weid verspreid over de Hunsrück. We reden langs enkele van die plekken, zoals ook de de klokkenmakerswinkel van Reitz’ vader in zijn geboortedorp Morbach (waar binnenkort een ‘Heimatcafé’ in geopend zal worden) en parkeerden de auto in Gehweiler, vlakbij de smidse van de familie Simon, waarmee het allereerste deel van Heimat begint.
De huidige bewoner van het huis (voor wie het zijn tweede huis is), kwam naar buiten toen wij voor de smidse stonden. Hij liet ons binnen kijken, vertelde erover, en nam ons ook mee in de schuur en in het huis zelf, dat op verzoek van de overheid, zoveel mogelijk in authentieke staat moest blijven. Zo liepen wij dus door een Hunsrücker huis van rond de vorige eeuwwisseling, al zaten drie van zijn kleinzoons er in de woonkamer voetbal te kijken op televisie: potkachels, bedden op hoge poten, kleine ramen en lage plafonds – het werd ons allemaal bijzonder gastvrij getoond door de zongebruinde pensionado die er nu verbleef. Hij kwam oorspronkelijk uit de streek, en keerde er zo nu en dan graag terug. Hij had zijn kans schoon gezien het huis te kopen, toen de overheid sloop wilde verhinderen. Voor de oprecht belangstellenden en liefhebbers van de televisieserie, was hij graag bereid het een en ander te tonen en te vertellen.
We stonden in een huis dat niet echt was, in een dorp dat niet echt was, en beleefden de sensatie dat we toegang hadden gekregen tot een verhaal dat wel degelijk bestond. De smidse was van oorsprong ook een smidse geweest (lees: ontmoetingsplek voor het dorp, en opwarmplek in de winter) en het geluid dat S., als oudste kindje, met de hamer op het aambeeld mocht maken, rijmde wonderschoon op de eerste hamerslagen van Paul Simon, die na de Eerste Wereldoorlog terugkeert in zijn geboortedorp.
Het verhaal van Heimat was natuurlijk het verhaal van de ontwikkelingen van de streek en de tijd, en de ervaringen van de huidige eigenaar kwamen sterk overeen met de vertelling van Reitz. Hij zou de volgende dag een groot familiefeest gaan vieren, ook met familieleden die uit de Verenigde Staten van Amerika terugkwamen, net zoals in de familiegeschiedenis van de Simons.
Hij vertelde dat Edgar Reitz voorbereidingen aan het treffen was voor een waardig vierde deel van de serie (het huidige kliekjesdeel 4 is de serie onwaardig, vinden ook wij), dat het verhaal zou vertellen van Hunsrückers die naar Brazilië (Mato Grosso) waren getrokken. In Brazilië bestonden volledige dorpen met mensen uit deze streek, en naar verluidt lijkt het leven er nog bijzonder veel op dat uit hun Heimat. Daar kun je je natuurlijk van alles over denken, en we zijn dan ook benieuwd wat Reitz van Die andere Heimat gaat maken. Wordt dus vervolgd.
Het verkeerde boek
Ik doe het niet meer, ik doe het nu echt niet meer. Een ‘recent’ verschenen boek kopen dat bestempeld wordt tot zoiets als ‘een van de beste romans van deze eeuw’. Ik was er voor mijn vakantie opnieuw ingetuind, ook al omdat ik eerder een indrukwekkende verhalenbundel van de auteur gelezen had (De onbehaaglijkheidsfactor). Wat ik ook niet meer doe: slechts één boek meenemen op vakantie. Als het je niet bevalt, vergaat je meteen alle leesplezier, tenzij je erin slaagt ter plaatse nog wel een goed boek aan te schaffen, of je je behelpen kunt met het (hardop) lezen van alle folders, flyers en bordjes onderweg, zoals ik dat pleeg te doen – wat niet noodzakelijkerwijs aangenaam is voor je gezelschap.
Afgelopen vakantie maakte ik met De correcties van Jonathan Franzen beide kapitale fouten. Wat een saai, vervelend en veel te dik boek is dat! Dat ik er nu over schrijf, is dan ook slechts bedoeld om lucht te geven aan mijn teleurstelling. Ik heb het lezen na zo’n 180 pagina’s opgegeven, maar kon al na de eerste vijftig bladzijden wel zien dat zo ongeveer de helft van de tekst in het boek overbodig is. De verhaallijn is uitermate mager en als Franzen nu echt een interessante geest zou zijn, dan zouden zijn uitweidingen en details me nog kunnen boeien, maar al bij de eerste de beste zijsprong was hij me kwijt. De personages worden steeds minder overtuigend naarmate hij meer over ze vertelt. Dat is dodelijk.
Ik had ook beter moeten weten; mijn voorkeuren zijn blijkbaar dermate afwijkend geworden, dat ik nog slechts met een telescoop kan vinden wat ik zoek. De aanbevelingen, de recensies, de mond tot mond reclame, laat staan het aanbod in de winkels – ze kunnen me gestolen worden. Wie kan me nog met een waardevolle tip verrassen? Wie kan ik nog vertrouwen? Waar vind ik nog een boekverkoper met verstand van zaken?