Blog
Oude God
Het was een bestemming die in de ogen van velen vermoedelijk geen noemenswaardige bestemming is, nummer zoveel: Mortsel-Oude God. Talloze keren was ik er al doorheen gejakkerd met de trein naar Brussel, nooit was ik er gestopt of uitgestapt. Vorige week fietste ik erheen, en nam er de tijd voor. Mortsel-Oude God is een samenvoeging van twee dorpskernen. Het vermoeden is dat ‘Oude God’ ontleend werd aan een heiligdom van de Romeinen, dat daar ooit langs de ‘heirbaan’ was gebouwd. Hoe het ook zij: het dorpje werd door ‘friendly fire’ per ongeluk platgebombardeerd op 5 april 1943. Oude God bestond sindsdien eigenlijk niet meer.
Ik reed naar Mortsel en stapte even af bij het station met de intrigerende naam, om daarna verder te fietsen naar de begraafplaats van Oude God – en ook die bleek er niet meer te zijn. Daar rust nu nog slechts het vermoeden van de dode zielen, in de min of meer rechtlijnige perken tussen de paden van een hondenuitlaatweide. Alleen een monument voor de gevallenen in de Eerste Wereldoorlog staat er nog overeind. Verder is zelfs de dood uit Oude God verdwenen.
Ik zoek vaker naar dingen die er niet meer zijn. Maar die dag vond ik werkelijk helemaal niets meer. Ja, het fort van Mortsel misschien, en de zieltogende luchthaven van Antwerpen, waar zo ongeveer één vluchtmogelijkheid per dag is (naar Londen, dat dan wel). Het was duidelijk tijd om naar huis te gaan.
Uit de leeszaal (67)
Liggen is voor Kamiel gelegen zijn in een sarkofaag.
Lopen is voor Kamiel op gloeiende kolen en zitten is voor Kamiel op spijkers, nagels.
Kamiel is vorig jaar naar Bombay geweest.
Ik niet. Dat scheelt. Ik ben naar Turkije geweest voor melk en mandarijntjes en dat was, toch voor mijn gewone modus vivendi, ook al een klein beetje vakantie.
Heden Kerstmis, of is het nu Kermis, en gelukkig eens geen buikloop, wel scheurbuik, maar ik heb geen tanden meer die ervan zouden kunnen uitvallen en is dat eigenlijk feitelijk vandaag dat gedoe met die vurige tongen.
En troost mij toch, gij troosteloze Tom Waits, en wals met mij, Matilda, en patroonheiligen van verloren illusies, verlos mij van m’n laatste en m’n allerlaatste.
Ik zweer het ullie, na vij jaar anorexia vallen zelfs uw schoenen van uw voeten en moet ge ze 2 maten kleiner kopen, ik zit zelf aan 36 en dan die eenzaamheid die boort als John Boorman.
En ullie vrienden zijn mijn vrienden maar als ullie vrienden niet met mij de veiligheidsdans willen dansen zijn het geen vrienden van mij.
Kamiel, zeg eens kort en bondig prot tegen God, tegen de vader, tegen de zoon, tegen de geest, dan zult gij nooit meer eenzaam zijn als ik.
Hahoi, cara mia, kwantasaran, ormai, ne pietsjepietsjepietsjepietsjepietsjenein.’
[J.M.H. Berckmans, Je kunt geen twintig zijn op suikerheuvel, p. 86.]
Dagdromen in de Dambruggestraat
Nu ik weer eens twee weken lang aan het schrijven was, bij mooi weer vaak binnen zat en als de dag voor de meeste mensen nog nauwelijks begonnen was of pas als hij ten einde liep, buiten kwam, leken droom en werkelijkheid soms in elkaar over te lopen. Alles scheen mogelijk te zijn. Bereidde ik een droom voor, of schudde ik er juist een af? Werd ik ’s ochtends nu wakker, of viel ik dan juist in een lucide slaap?
Lafaards!
Van politici kun je van alles beweren, maar ze staan doorgaans voor hun standpunten, hun ideeën en idealen. Zij staan, desgevraagd, journalisten daarover te woord, zodat wij weten wie zij zijn en hoe het komt dat het land een bepaalde kant op beweegt. Maar wat is ‘de economie’, wie zijn ‘de beleggers’ en ‘de markt’? Achter deze anonieme abstraheringen gaan mensen schuil, individuen met economische macht die zich niet laten zien, maar ondertussen wel de Europese en mondiale economie bedreigen.
‘Markten raken niet meer gekalmeerd’; ‘Beleggers hebben geen vertrouwen meer’; ‘De economie van de eurozone ligt onder vuur van investeerders.’ Het zijn de citaten uit het economische nieuws zoals we die de afgelopen weken zo vaak hebben gehoord. Niet alleen de Verenigde Staten van Amerika hebben serieuze problemen, maar ook Spanje, Italië en zelfs België schijnen een crisis nabij te zijn. De genoemde anonieme partijen, die misschien wel juist onderdeel van het probleem zijn, reageren nerveus, impulsief of juist zeer strategisch in hun kapitalistische eigenbelang, en verergeren de situatie daarmee. Wie zijn zij toch, en wat willen zij eigenlijk?
Banken zijn over het algemeen schaamteloos over hun aandeel, en kiezen zelfs een slachtofferrol terwijl zij zelf nota bene weigeren te investeren waar nodig. Maar de anonimiteit, de bedrieglijke ‘wetmatigheid’ van het handelen van de individuen die ‘de beleggers’ en ‘de markt’ zijn, maakt mij woest. Wie zijn deze mensen, wie zijn die zogenaamde ‘durfkapitalisten’ die zich verschuilen voor het oog van de natie, die allemaal janken op weg naar de bank?
Laat je zien, lafaards! Vertel ons waarom je doet wat je doet, en zeg ons wat je geleerd hebt van de vorige crisis, en wat je eraan gedaan hebt om te voorkomen dat er weer een nieuwe economische crisis aanstaande is. Vertel ons waarom je niet alleen nationale economieën en bedrijven gijzelt, maar uiteindelijk de inkomens van de gewone, werkende mensen bedreigt, die vervolgens dan niet bij jullie, maar bij een steeds zuinigere overheid een beroep op bijstand kunnen doen. Laat ons niet hoeven gissen, of naar de economische ‘deskundigen’ hoeven luisteren met hun al even absurde, anonimiserende, nietszeggende verhalen over de mechanismen van de economie – die vervolgens niet blijken te werken zoals ze verwacht hadden.
Laat je zien, lafaards, laat ons desnoods meehuilen vanwege jullie egocentrische hebberigheid die kapot maakt wat van waarde is.
Berckmansdag
Toen ik eergisteren op zijn laatste, bij leven gepubliceerde, verhalenbundel stuitte (Je kunt geen twintig zijn op suikerheuvel, 2006), kwam mijn zucht naar de pandemonische literatuur van de Antwerpse schrijver J.M.H.Berckmans (1953-2008) ineens weer helemaal terug. (Lees ook De papieren man over Berckmans’ overlijden.)
Gisteren maakte ik een kleine literaire pelgrimage naar zijn sporen in de stad, op basis van wat ik erover vond op internet. Klein, omdat ik mij niet verder had voorbereid en dus eigenlijk alleen over het adres waar hij het laatst gewoond had en gestorven was (Lange Batterijstraat 3) en zijn graf als referentiepunten beschikte. Ook café De Raaf sloeg ik over. Bovendien beperk ik mijn literaire pelgrimages doorgaans slechts tot het bezoeken van de graven van schrijvers.
Op de gevel van zijn woning was tot vlak na zijn dood een plaquette bevestigd, die hem enige eer bewees, maar die was nu opzichtig verwijderd. In deze straat met sociale woningbouw voor gemarginaliseerden, stelt men blijkbaar geen prijs op toeristen als ik. Maar dan kennen ze mij slecht.
Op basis van de bezorgde teksten op de kwijnende blog van Vitalski, was ik bang dat Berckmans’ graf een zelfde lot beschoren zou zijn. Ik fietste in de verzengende hitte over hoofdwegen langs en door het treurige Hoboken en reed naar begraafplaats Schoonselhof. Deze bijzonder ruim opgezette begraafplaats is een elegant dodendoolhof en een oase van groen in de kale voorstad Hoboken. Ik liep rechtstreeks naar ereperk R, lijn 11, graf nummer 25 en trof de laatste rustplaats van Berckmans geheel verzorgd, op poëtische orde: een rechthoek, gevormd van in de zon glimmende sintels, met als grafschrift ‘Hier dwaalt J.H.M. Berckmans in de grauwzone van Barakstad’.
Ik was gekomen voor Berckmans, maar bemerkte dat zeven graven verder Hubert Lampo begraven lag, en aan de overkant een van mijn andere literaire helden van weleer, Gust Gils (‘Ik was een rusteloze geest/Dit is niet/mijn laatste rustplaats/maar mijn eerste’). Samen in een perk, ik stond perplex. Ik wilde mijn hoed afnemen, hen groeten en danken, alledrie, maar ik had geen hoed op, en moest het bij de woorden laten.
Het bleek nog sterker te zijn: het Schoonselhof herbergt zo ongeveer alle grote namen uit de Vlaamse literatuur. Claus heeft zich bij Oostende laten verstrooien, zoals hij ook bij leven deed, maar in Hoboken liep ik onder andere langs de graven van Hendrik Conscience, Alphons de Ridder (Willem Elsschot), Paul van Ostaijen, Herman de Coninck, Hugues Pernath, Maurice Gilliams, Gerard Walschap, Gaston Burssens, en dan nog een hele trits letterkundigen die hier ertoe deden.
Ik hield het in de brandende zon niet lang uit op het Schoonselhof, maar ik had een bestemming ontdekt die het herontdekken waard is. Toen ik weer terug was in ’t Stad en aan de Ledeganckkaai een biertje ging drinken bij de zomerbar van ‘De zomer van Antwerpen’, zag ik dat Jurgen Delnaet daar die avond zijn theatervoorstelling met teksten van Berckmans kwam brengen. Het zal toeval zijn geweest. Donderdag Berckmansdag. Jammer dan, maar ik vond het genoeg zo, en besloot hem thuis te gaan lezen, tot besluit.