‘Aan te nemen valt dat geen enkele embryo inspraak heeft in z’n uiteindelijke geboorteplaats. Dat is Brusselaar en Belg ben is geen verdienste en om eerlijk te zijn, heb ik het nooit begrepen op mensen die hun nationaliteit presenteerden als een kwaliteitslabel, een kenteken dat hun toekwam omdat ze simpelweg uitverkoren waren het levenslicht te zien op een plaats met verheven geografische coördinaten. (…)
Maar precies omdat ik zo’n aversie heb voor zich op hun afkomst beroepende barricadelopers, heb ik het altijd prettig gevonden om Belg te zijn. Belg is men doorheen de hele tricolore geschiedenis namelijk altijd met verve kunnen zijn zonder zich als dusdanig te moeten profileren. Een land waar men nooit een grootse zanger van het volkslied hoefde te zijn. Waar ik niemand ooit echt geïnteresseerd geweten heb om vlekkeloos de nationale faldera te zingen. Misschien zaten onze drie officiële landstalen voor iets tussen. Dan wordt het algauw een hele kakafonie wanneer een meute simultaan in de eigen moedertaal het vaderland bejubelt. Op een paar zonderlingen na mocht ik nooit een kat de integrale tekst van onze hymne horen kwelen en dat is prachtig nieuws.’
[Dimitri Verhulst, De intrede van Christus in Brussel, p. 115-117.]
Blog
Korte handleiding in het netwerken
Gegeven door omstandigheden, spraken we vorige week nogal eens over netwerken. Dat het geen kunstje is dat je doet, dat het zich niet laat vastleggen in regels en afspraken, dat formaliseren misschien juist geen kenmerk van professionaliteit is. Een artikel uit de krant van vrijdag bood, met dit in gedachten, zomaar een vrij complete handleiding aan. In de Volkskrant verscheen een interview met Ernst Veen, directeur van de Hermitage Amsterdam, die binnenkort met pensioen gaat (‘De grote verleider’, door Harmen Bockma en Rutger Ponzen). Veen – met excuses voor zijn wat versleten taalgebruik – zegt daarin onder andere dit:
‘Alles is mensenwerk. Verdiep je in mensen en krijg de mensen mee. Als ik enthousiast ben, is het zichtbaar. En dat noemen ze, ik zeg het met bescheidenheid, passie. Maar het leven is ook strategie. Het klinkt wat koud, maar het is nadenken over hoe je iemand benadert, hoe je iemand meekrijgt, hoe je iemand kunt vasthouden. Ik ben er eerlijk in: ik hou erg van pianomuziek, ik ga naar de serie Meesterpianisten in het Concertgebouw, en ik weet dat ik daar mensen ontmoet die uiteindelijk sponsor worden. Omdat we iets gemeenschappelijk hebben.
Ik weet hoe ik bij mensen binnen moet komen. Als ik naar bedrijf X ga, dan verdiep ik me daarin, dan lees ik het Financieele Dagblad nog net iets beter. En als je het partnerschap eenmaal binnen hebt, moet je in goede maar ook in slechte tijden af en toe van je laten horen. Met een telefoontje, een sms’je. Dat is maintenance van je relatie, het onderhoud. Dat moet je ten aanzien van je eigen vrouw doen, maar ook met degene die je nodig hebt. Men vertrouwt mij snel. Dat moet je ook waarmaken.’
Voor iedereen die het nog niet wist. En tevens: ziehier het nut van krant lezen. Maar zijn vrouw zou ik niet willen zijn. Ook al omdat ik een man ben, maar dat terzijde.
Bijwerkingen
In Nuenen zag ik op de secretaire een boek liggen van Michael Dibdin. Instinctief wendde ik mijn hoofd af. Niet vanwege het werk van de schrijver, maar vanwege de letters die zijn naam spellen, het soort naam dat mij door de gedachten kan blijven spoken als een liedje dat je verschrikkelijk vindt en toch niet kan helpen neuriën .
Rond de jaarwisseling, toen S. en ik door Londen liepen, spraken we over opvallende Engelse achternamen zoals die van acteur Pete Postlethwaite (spreek uit: Piet Posseltweetie). Hij overleed overigens op een van die dagen, zonder dat wij het wisten, misschien wel op de dag waarop wij over hem spraken. Wij hadden het niet eerder over hem gehad, en daarna ook niet meer.
Namen als die van Dibdin en Postlethwaite kunnen mij, vanwege de klank, het woordbeeld, de opeenvolging van de letters of vanwege de discrepantie tussen het woord en de uitspraak ervan, soms een kortstondige schele hoofdpijn bezorgen. Kortsluiting is dan niet ver weg.
Alsof het een complot betrof, struikelde ik elders in het Nuenense huis over een exemplaar van Het oneindige verhaal, en ik probeerde niet op te merken dat het geschreven was door een man genaamd Ende. We gingen wandelen, door een natuurgebied dat Het Broek heet, iets dat me net zo dwars zit als het tegenintuïtieve feit dat het plein in het hart van Utrecht De Neude genaamd is, en niet Het Neude.
Een tijd lang stapte ik iedere ochtend onder de douche met de instructie van een therapeute uit Berlijn in mijn hoofd (‘Jeden Morgen heiß duschen!’), vrijwel direct gevolgd door de naam van een Deense voetballer in dienst van FC Groningen, Enevoldsen.
Zijn dit de zogenaamde roze olifanten, die ik het liefste zou vergeten? Wat de voetballer betreft: jazeker. Wat de andere namen en begrippen betreft; ik beschouw ze maar als de bijwerkingen van mijn intensieve gebruik van taal.
Nuenen, revisited
Nieuw spreekwoord
Campert, zittend
Eigenlijk had ik als titel boven dit stukje willen schrijven: ‘Remco’. Maar ik mag natuurlijk geen Remco zeggen, want ik ken hem niet persoonlijk. Gisteren ontving ik een e-mail van de openbare bibliotheek, waarin gewag werd gemaakt van het verschijnen van de speciale, gratis af te halen editie van Het leven is vurrukkeluk. In de e-mail stond een foto van de schrijver, op een houten stoel in een verder lege ruimte: ‘Campert, zittend’. De komende tijd wordt Campert in het zonnetje gezet, naar aanleiding van deze heruitgave. De neiging tot een eerbetoon voel ik zelf zo ongeveer iedere zaterdag. Camperts column is het eerste dat ik dan in de krant lees. En of hij nu over zijn poes of over verloren paraplu’s vertelt, of beschrijft hoe hij door Parijs zwerft, het voelt aan alsof wij goede vrienden zijn, verbonden door een zelfde soort beleving. Alsof ik dus wel degelijk ‘Remco’ mag zeggen. Dat is waarschijnlijk zijn speciale talent. De columns van Campert zijn zoiets als de ogen in het portret die steeds naar jou lijken te kijken, en je blijven volgen. De gedachte die me iedere zaterdag ook bekruipt, is deze: als Remco ooit doodgaat, wil ik naar zijn begrafenis toe. Maar eigenlijk hoop ik dat hij onsterfelijk is, en blijft zitten waar hij zit.