Dat het moeilijk is om te kiezen, is mij genoegzaam bekend. Ik begrijp dan ook heel goed dat sommige schrijvers, documentairemakers of wetenschappers zich vastbijten in een onderwerp zoals verzamelaars dat doen. Dan kun je de diepte in, alle facetten van een fenomeen belichten. De keerzijde daarvan is echter wel een zekere verblinding voor wat er verder nog in de wereld gebeurt, het uit het oog verliezen van context en proporties van je onderzoeksobject.
In de boekenbijlage van de krant stond vorige week een recensie van Jan-Hendrik Bakkers boek Grond – een pleidooi voor aards denken en een groene stad (Uitgeverij Atlas), waarin het gaat over de grond aan je knieën na een voetbalwedstrijd tot aan het verliezen van grond aan de voeten door astronauten in de ruimte, en zo ongeveer alles daartussenin, inclusief filosofische overpeinzingen over het betreffende onderwerp. Het deed me denken aan De encyclopedie van de domheid van Matthijs van Boxsel en aan Leugenaars en vervalsers van Roel Bolt, dat ik onlangs aan M. cadeau deed. Natuurlijk schoot me ook mijn eigen ervaring met Lyall Watsons Heaven’s Breath, a natural history of the wind te binnen. Na het lezen van een boek met een dergelijk encyclopedisch karakter heb je niet alleen de indruk dat je zo ongeveer alles van dat onderwerp weet, maar ook dat alles om dat onderwerp draait, dat al het overige eraan ondergeschikt is.
Het krijgt iets komisch als je dan de televisieserie ziet waarin iedere week een van de vier elementen centraal staat. De ene week lijkt het meest wezenlijke element voor het bestaan aarde, de volgende week water, en vervolgens vuur of lucht. Misschien is de meest ontnuchterende titel in deze reeks wel het boek Gaten & andere dingen die er niet zijn, waarin alles draait om de betekenis van iets dat in wezen niets is. De keuze voor het uitvergroten van een detail, voor de monomane toewijding aan één perspectief is een vergelijkbare keuze voor iets dat op zichzelf zonder betekenis is. Modern nihilisme. Willekeurig, ondanks de indrukwekkende, en vaak vermakelijke schijn van het tegenovergestelde.
Blog
Het einde van Edgar Hoover
De straat waardoor ik drie dagen per week naar huis fiets, is een zogenaamde ‘gezellige winkelstraat’. In die hoedanigheid bezie ik hem zelden, omdat ik doorgaans moe, gehaast of hongerig ben als ik er doorheen kom. Bovendien ben ik te fiets, en ligt mijn tempo te hoog om op meer dan het verkeer te letten. Gisteren echter ging ik er lunchen en liep ik er in wandeltempo doorheen. Toen viel het me op hoeveel er in korte tijd kan veranderen in het landschap van het trend- en crisisgevoelige land van de middenstand. Waar eerst even een design-fietsenzaak zat, houdt een design-vishandel het nu al veel langer vol. Waar decennialang een bank zat, is een kliniek voor ‘pijnloze haarverwijdering’ gevestigd, iets waarop mijn fantasie nog maar geen grip krijgt. Op de plek van een klein restaurantje waar je sinds enige tijd rauwe, of half rauwe gerechten kon eten die maximaal tot 46 graden waren verwarmd, komt binnenkort alweer iets anders. Het op schoolbordverf geschreven menu is er nog maar nauwelijks uitgeveegd. Verderop is een exclusieve wijnenwinkel gevestigd, in de stijl van de wijncafés die plotseling overal in de stad opduiken. De enige winkelruimte waarvoor ik stil bleef staan, was die van videotheek Edgar Hoover. Door de bestofte ruit zag ik niet meer dan een volledig gestripte, lege witte doos. ‘Bij Edgar Hoover kunt u vooral niet meer terecht voor het huren en kopen van films van diverse pluimage…’ zegt de website.
Met Edgar Hoover (voorheen cultvideotheek Godzilla) lijkt een tijdperk te zijn geëindigd. Huren en kopen van films bij gelijkgestemde liefhebbers doen we nu schijnbaar echt niet meer. De dvd verdwijnt. Ineens bestaan ook ‘de jongens van de videotheek’ niet meer, al waren ze soms de veertig al voorbij, allang geen jongens meer. Aankondigingen heb ik er niet van gezien; misschien had ik daarvoor, inderdaad, meer films moeten huren. Of heb ik soms even niet goed opgelet?
Ik beschouw dit als een waarschuwing.
November
Uitgelezen 3
In juni van dit jaar vond ik in Berlijn een magazine dat er in eerste instantie uitzag als een kunsttijdschrift, met als titel Die Müllerstraße. Het bleek te gaan om een eenmalige, gesubsidieerde uitgave, gemaakt door journalisten, tekstschrijvers, grafisch ontwerpers en fotografen, samengesteld door Julia Boeck en Axel Völcker. Het is een portret van een lange straat in het Berlijnse stadsdeel Wedding. Een straat en een wijk die, zoals dat zo mooi heet, ‘in transitie’ zijn. Teloorgang van de oorspronkelijke middenstand, bewonerssamenstelling en sfeer, verval en verloedering gaan er hand in hand met nieuwe bewoners, nieuwe middenstand en andere nieuwe ontwikkelingen.
Het magazine bevat een enkel keurig interview met een architecten en een beleidsmaker die zich bezighouden met de stadsvernieuwing in de wijk, en er worden natuurlijk ook lijstjes met cijfers en feiten gegeven. Maar leuk is vooral dat er bijvoorbeeld ook een fotostrip in staat over de mislukte date van Murat en Nicole; een verslag van de dialogen in een snackbar, gecombineerd met een instructie voor het eten van currywurst; korte interviews met een aantal Müllers uit de Müllerstraße; een grafiek is gemaakt van het eetgedrag tijdens de pauzes van studenten in de wijk; een verslag te vinden is van de gesprekken van hangjongens en een groepje winkelende meisjes van dezelfde leeftijd; er een verzameling foto’s van de bomen in de straat in staat, in hun lelijke gekleurde, organisch gevormde kunststof bakken – daar geplaatst omdat vlak onder de straat de U-bahn loopt; en dat je in het tijdschrift beschrijvingen kunt vinden van de handel en wandel van de gokpaleizen die als paddenstoelen uit de grond schieten maar ook van de overdekte markthal die zijn beste tijd gehad heeft. Enzovoort en zo verder.
Misschien wel het mooiste staat in een speciaal katern middenin: portretten van zogenaamde Traditionsgeschäfte, die al decennia niet veranderd zijn en waarvan er vele moeten sluiten, omdat hun klantenbestand uitsterft of er aan hun producten geen behoefte meer is. Opgewekte treurigheid van de bovenste plank.
De Müllerstraße is een straat die tussen hoop en vrees leeft, vreugde, bedreigingen en melancholie kent, en in de nabije toekomst waarschijnlijk volledig aangeharkt en gladgestreken zal worden. Vlak daarvoor is hij vastgelegd, op het beste moment waarschijnlijk, en heeft een magazine gekregen zoals je dat iedere straat gunt.
Donderdag wachtdag
Ik zou graag een uitermate weloverwogen en beheerst stukje schrijven over ‘de kunst van het wachten’. Dat was namelijk wat ik gisteren zo ongeveer de hele dag deed, wachten. Maar feit is dat ik in aan het einde van de middag bijna uit elkaar barstte als gevolg van al die weloverwogenheid en beheersing. Het begon al de avond tevoren, met het wachten op de ochtend dat ik met mijn moeder mee zou gaan naar het ziekenhuis. Vervolgens hadden we gisterochtend weinig anders te doen dan wachten op de taxi. Die was gelukkig vroeg. De onderzoekende artsen waren echter juist verlaat, waardoor we, omringd door geestdodend oppervlakkige tijdschriften en luidruchtige patiënten met onsmakelijke verhalen over hun ziektegeschiedenissen, lang in de wachtkamer zaten. Daarna was het wachten op het onderzoek, de uitslag en, een uur lang, op de taxi terug.
Rond een uur of half twee dacht ik de bus weer terug naar huis te kunnen nemen, maar er bleek verwarring over de juiste vertrekhalte. Ik moest nog maar eens een uur wachtend doorbrengen, nu in de koude wind op een vrachtwagenparkeerplaats langs de snelweg. Ik liep er met een boek tussen mijn gehandschoende handen heen en weer langs verlaten kampeertafels, probeerde nog enigszins warm te blijven, maar verkleumde volkomen tijdens het lezen, raakte opgesloten in mijn jas.
Twee uur later was ik pas weer thuis. Ogenschijnlijk nog de rust zelve, ik had ook echt grote inspanningen gedaan om mijn geduld te bewaren, zoals ik dat ieder ander zou aanraden in dergelijke omstandigheden. Maar het eindeloze zitten en slenteren, het ontbreken van iedere zinvolle beweging en geestelijk bevredigende dagbesteding, hadden mijn lontje danig ingekort. Ik denk dat u blij kunt zijn mij gisteren niet te hebben ontmoet. Mijn uitbarsting bleef gelukkig beperkt tot een potje voetbal met het buurjongetje. 10-5, voor hem.
Hield ik dan werkelijk niets over van de dag? Misschien het inzicht dat het ook een kunst is afhankelijk te kunnen zijn. En dat ik die maar slecht beheers.
Ambtenarenapparaat
In een werkoverleg als zovele, zag ik het ineens voor me: hoe een ambtenarenapparaat van binnen werkt. Een boodschapper bracht ons berichten uit de toren, waar de opperambtenaar een plan had uitgedacht dat even revolutionair als onzinnig was. Een plan waar hij, ondanks alle zinvolle tegenargumenten, niet van af te brengen scheen. Omdat de opperambtenaar niet onopgemerkt wilde blijven tijdens en na zijn bewind. Eventuele schade die zou worden aangericht, zou zijn opvolger wel kunnen herstellen – wat natuurlijk ook een mooie opdracht is.
Er werd ons, onderambtenaren, gelegenheid gegeven tot inspraak in de aanstaande veranderingen – veranderingen die er hoe dan ook zouden komen. De eerste geluiden van instemming hadden geklonken, buiten ons gezelschap, en het volkomen afwijzen van de plannen omwille van hun ondoordachtheid, leek diplomatiek gezien een doodlopende straat. Voor principes en idealen was duidelijk geen plaats hier binnenin het apparaat. Wat ons restte leek weinig anders dan blinde instemming met de man die zich als ziener zag, of het zoeken naar een ingenieuze ontsnapping aan de grillen van zijn bewind. Kritiek, hoe constructief ook, zou averechts werken, en onze mogelijkheden ernstig beperken. De opperambtenaar kon natuurlijk ook niet meer terug zonder gezichtsverlies te leiden, voor een charme-offensief leek het te laat. Er was haast bij de veranderingen, om onduidelijke redenen.
We stonden op een splitsing van twee, of eigenlijk drie wegen. Linksaf gaan betekende: niet akkoord gaan met deze manier van werken, en dan vertrekken, omdat ieder protest zinloos zou zijn. Rechtsaf slaan stond gelijk aan opportunistisch instemmen, meewaaien met de opstekende wind en nergens een punt van maken. Rechtdoor gaan leek ook nog een optie: dan maar zwijgen op het moment dat ogenschijnlijk de gelegenheid tot inspraak geboden werd (maar eigenlijk alleen ruimte voor overleg over de uitvoering); hoofdschuddend meewerken aan de veranderingen. Klagend, vertragend, zacht tegenwerkend misschien, hopend de opperambtenaar en zijn bewind te overleven en de komst van de opvolger nog mee te mogen maken. En vooral: maar blijven zitten omdat je graag wil blijven zitten waar je zit – om redenen die buiten het apparaat liggen.
Eigenlijk konden we kiezen, gisteren, nog lang voordat het echt zover was. We mopperden, keken naar de afslagen links en rechts en gingen na het werkoverleg over tot de orde van de dag.