Aan excuses om niet te hoeven schrijven is nooit gebrek. Deze week kocht ik nieuwe stoelen, kasten, en een tafel, en toen ik de intense geur van het verpakkingskarton in mijn appartement gewaar werd, dacht ik dat ik geen rust zou hebben tussen de dozen met bouwpakketten en pas na het in elkaar zetten van het meubilair aan de slag zou kunnen. Toen ik uiteindelijk vrijdagmiddag tegen vier uur toch nog aan de schrijftafel schoof, had ik hooguit nog een uur, anderhalf uur de tijd. En toen bleek ik een hoofdstuk kwijt te zijn.
Ik wist zeker dat ik het geschreven had, een jaar, anderhalf jaar geleden misschien, maar ik kon het nergens meer vinden. Ik zocht tussen geprinte hoofdstukken, overige bestanden en in aantekeningenmapjes maar trof er geen enkel spoor meer van. Waarschijnlijk was de tekst verdwenen bij een al te rigoureuze opruim- of knip- en plakactie. Prompt kon ik me er niet meer toe zetten om dan maar aan iets anders te beginnen. Eigenlijk restte me niets anders dan het hoofdstuk te reconstrueren.
Ik sloot mijn ogen en deed een eerste poging – puur in het schimmenspel van mijn gedachten, zonder toetsenbord en scherm. Ik had een winkel beschreven, een gesprek tussen de winkeleigenaar en een klant, dat wist ik nog. Ik herinnerde me ook wat ik ongeveer had willen beschrijven en wat de sfeer van het gesprek was, maar daar bleef het bij. Niets concreets, geen enkele oplossing of vondst van het schrijven destijds was blijven hangen. Ik zou het opnieuw moeten schrijven, waardoor het zeer waarschijnlijk een heel ander hoofdstuk zou worden.
Het deed me denken aan het verhalende opstel dat ik tijdens mijn eindexamen Nederlands schreef. Daar was ik dermate tevreden over dat ik me, eenmaal thuis gekomen, direct aan het opnieuw uitschrijven van het verhaal zette. Toen herinnerde ik me, heet van de naald tenslotte, soms nog hele zinnen letterlijk. Geen enkele wending raakte in de vergetelheid. Helaas is me dat in de afgelopen vierentwintig uur nog niet gelukt.
Soms stel ik me voor dat alles ineens verdwenen is; alle 51 hoofdstukken van mijn nieuwe roman – weg. Het zou natuurlijk een ramp zijn maar het ‘navertellen’ zou vertellen tot een hogere macht kunnen worden – alsof het de reconstructie van een waar gebeurd verhaal betrof. Koortsachtige arbeid voor het geheugen en tegelijkertijd veel eenvoudiger dan het schrijfwerk van de afgelopen drie jaar. Je zou er bijna naar gaan verlangen. Bijna.
Blog
Gebruiksaanwijzing
Inhoudsopgave
Uitgelezen 19
‘Net als Limonov beseffen ze maar al te goed dat de oorlog iets opwindends is en dat degenen die er vrijwillig naartoe trekken dat niet uit deugdzaamheid doen, maar omdat ze dat echt graag willen. Ze houden van de adrenaline en de verzamelde idioten die je in álle frontlinies aantreft. Ze voelen zich geraakt door het lijden van de slachtoffers, in welk kamp die ook mogen vallen, en zelfs voor de motieven van de beulen kunnen ze tot op zekere hoogte begrip opbrengen. Nieuwsgierig als ze zijn naar de complexiteit van de wereld zullen ze, wanneer ze op een feit botsen dat in tegenspraak is met hun opvattingen, dat niet proberen te verdoezelen, maar integendeel accentueren.’
[Emmanuel Carrère, Limonov, p. 223.]
De tijd tikt hoorbaar
Ongrijpbaarheid: schijnbare oppervlakkigheid
Ook ik vergeet soms veel van de boeken die ik lees; soms door de snelheid waarmee ik ze lees, soms omdat ze niet beklijven, maar soms ook omdat de fascinatie voor een boek gelegen is in bijvoorbeeld de stijl waarmee een boek geschreven is. Een enkele keer kan dat zelfs betekenen dat ik een boek lees in een taal die ik niet helemaal begrijp; een boek van een abstractieniveau dat ik niet kan volgen, of: een boek dat volkomen ontspoord is op alle terreinen tegelijk. Soms kan ik er ook de vinger niet op leggen, ook al was ik ondertussen intens geboeid. Dat geldt ook voor het werk van W.G. Sebald.
Ik heb al eens eerder geprobeerd te omschrijven wat het eigenaardige van zijn oeuvre is. Als ik op basis van het voorafgaande nu een vermoeden zou willen uitspreken over de ongrijpbaarheid van Sebalds eigen werk, dan vermoed ik dat het het volgende is.
Sebalds maakt in wat hij beschrijft, in wat hij vertelt over hetgeen hij gelezen heeft, in de ontmoetingen die hij had, vooral een portret van zichzelf. Natuurlijk, hij verwijst regelmatig expliciet naar zijn eigen geschiedenis, maar doorgaans schrijft hij eigenlijk vooral over anderen en de geschiedenis en lijkt hij zelf verdwenen te zijn. Maar ongemerkt is hij de hele tijd aanwezig, want we zien de wereld door zijn ogen.
Dat lijkt niet opzienbarend, sterker nog: het lijkt zelfs een open deur. Maar Sebalds oeuvre is van een zelfde schijnbare oppervlakkigheid als het werk van Tripp, zoals hij dat typeerde. Aan de oppervlakte van de verhalen die hij vertelt, voel je de afgrond, de diepte die ernaast gaapt. Je komt, kortom, een mens tegen als je Sebald leest; een mens die zich niet laat samenvatten in een verhaal, of het moest in een levenshouding zijn, een manier van kijken en een stijl van schrijven. Dat is Sebalds wijze les over het wezen van de (auto)biografie. Een eerlijke les, waardoor hij zelf misschien nog altijd een beetje vergeten wordt. Een man naar mijn hart.