Blog
Het belang van de locatie
Voorafgaand aan het Internationaal Film Festival Rotterdam las ik een deel uit de reeks World Film Locations van uitgeverij Intellect – ik zou haast zeggen vanzelfsprekend het deel over Berlijn (redactie: Susan Ingram). Een aanrader als je je in Berlijnse filmgeschiedenis wilt verdiepen en tegelijkertijd een originele aanleiding wilt hebben om de stad te doorkruisen.
Locaties staan in de belangstelling; de VPRO gids publiceerde een (foto)reportage over de setting van de televisieserie Breaking Bad, in de Volkskrant werd gisteren een locatiescout aan het woord gelaten, en in de tussentijd begon op de Nederlandse televisie de vermakelijke serie reportages Shot on location.
Daarin fungeert als gids langs zes filmlocaties de onbeschaamd fotogenieke, nerveuze verschijning van Tom Barman; rockmuzikant en regisseur, maar hierin vooral: filmliefhebber en heerlijke, gruizige, sappige voice-over. Hij loopt door de steden waar enkele nieuwere filmklassiekers zijn opgenomen, en alleen dat lopen van hem is al een genoegen om te zien. Alsof hij met een duidelijk doel voor ogen altijd maar onderweg is – wat natuurlijk een paradox is. Zijn ongrijpbaarheid is vastgelegd, in beweging. Barman was in Napels (vanwege Gomorra), Edinburgh/Leith (vanwege Trainspotting) en in Las Vegas (vanwege Leaving Las Vegas). Hij zal Venlo en Londonderry ook nog aandoen. Vanavond, om 18.50 uur op Nederland 2, gaat hij langs locaties van Das Leben der Anderen, kortom: door Berlijn. Opnieuw.
Locatietoerisme op zichzelf vind ik nogal sneu, en voegt volgens mij niets toe aan de beleving van een film. Het belang van een locatie voor de film zelf mag echter niet onderschat worden. De locatie is veel meer dan alleen de plek waar een verhaal zich afspeelt.
‘Ik raak er steeds meer van overtuigd dat de setting het verhaal ís. Kijk, film begon ooit als een directe registratie van de werkelijkheid. Toen kwamen mensen in de jaren twintig, dertig op het idee dat je er ook toneelstukjes mee kon laten zien. Hoewel er sindsdien veel experimentele filmmakers zijn geweest, is de dominante aanpak van de westerse cinema altijd geweest: blijf bij het toneelstuk. Maar film moet zijn eigen dynamiek hebben.’
(Gus van Sant in de VPRO Gids, naar aanleiding van Paranoid Park.)
De stad
Zes dagen films zien op het Internationaal Film Festival Rotterdam betekent: zes dagen schrijven over film.
Ik zou er niet willen wonen, nooit. Al was het maar vanwege de dodelijke nuchterheid van de inwoners van de stad, alsof alles er op een anticlimax moet uitdraaien. Maar het jaarlijkse bezoek aan het filmfestival, dat in feite een vakantie is, biedt wel volop gelegenheid om van de stad te genieten; van het grootstedelijke karakter, van de echo van de haven en industrie, van de ruimte en de architectuur, van de diversiteit onder de mensen, van het rauwe kantje van Rotterdam.
Omdat ik een aantal keren naar Lantaarn/Venster moest, dat tegenwoordig op de Kop van Zuid gevestigd is tussen torenflats, gerenoveerde en leeg staande pakhuizen, ging ik gelukkig meerdere keren dwars door de stad. Wat ook hielp om de verbeelding weer op gang te helpen, was het merkwaardige, maar raadselachtige, spannende stadsportret München, Geheimnisse einer Stadt (Dominik Graf, 2000) dat ik daar zag. Zo ongeveer alles wat je over de stad kunt denken en dromen, om het even over welke stad eigenlijk, propt de voice-over van die film in je hoofd. Zoek en vervang – kijk om je heen en je ziet het.
Het fenomeen
Zes dagen films zien op het Internationaal Film Festival Rotterdam betekent: zes dagen schrijven over film.
De hoofdpersoon van de film Lesson of evil (Takashi Miike, 2012) is een leraar die er niet voor terugdeinst om zijn collega’s te chanteren, leerlingen te manipuleren en te misbruiken en uiteindelijk een hele groep scholieren uit te moorden. Er zijn eerder, op andere scholen, vreemde, dodelijke voorvallen geweest en, zo blijkt, hij heeft zijn ouders vermoord. In alle gevallen is hij er tot dan toe mee weg gekomen. Een verklaring voor zijn gedrag is er niet, al zegt zijn moeder dat hij eenvoudigweg geen onderscheid kan maken tussen goed en kwaad. Als hij aan het slot van de film, na het bloedbad op de school tegen de politie zegt dat hij ‘in opdracht van God’ handelde, zie je dat hij dat speelt. Hij is niet (godsdienst)waanzinnig, hij is gewoon iemand zonder moraal.
Dat is dus iets anders dan de verbeelding van het kwaad. Tegelijk is het regisseur Miike wel toevertrouwd om die amoraliteit wellustig vorm te geven; bodycount is futile; in het tweede gedeelte van de film spettert het bloed tegen het plafond. En ondanks alle drama’s op scholen in de VS wordt er door de liefhebbers in de filmzaal hard om gelachen. Want we weten allemaal: dit is Miike, dit is zijn stijl; hij is de meester van de hyperbool.
Takashi Miike maakt ieder jaar minstens twee films, meestal meer. Als je een idee van zijn productie sinds 1991 wilt hebben, kijk dan eens op de website van het IFFR. Ik probeer me wel eens een voorstelling te maken van zijn werkwijze, maar dat lukt me niet. Ik denk dat hij nooit slaapt. De films die hij maakt verschillen dan ook nog als dag en nacht van elkaar; historische (samoerai)drama’s (13 Assassins); ironische superheldenfilms (Zebraman); al dan niet klassieke yakuzafilms (Ichi the Killer); al dan niet gewelddadige musicalfilms (meeste recente exemplaar: For love’s sake – ook uit 2012) en tot film omgewerkte games (Ace Attorney). Hij is misschien geen ‘filmauteur’ in de klassieke zin, maar Miike is een fenomeen van een heel andere orde. In zijn oeuvre van nu om en nabij de 60 films zijn misschien wel drie, vier of vijf ‘velden’ te onderscheiden. Maar vrijwel allemaal zijn ze uitbundig, extreem of wreed. Want wat ze gemeen hebben, is de overdrijving. Daar moet je dus doorheen kijken.
De metafoor
Zes dagen films zien op het Internationaal Film Festival Rotterdam betekent: zes dagen schrijven over film.
In de Iraanse film Taboor (Vahid Vakilifar, 2012) volgen we een dag uit het leven van een ongediertebestrijder in Teheran. Over verlaten snelwegen in de nacht, in liftkokers en trappenhuizen, in kelders, binnenplaatsen, achterkamers en tunnels. Een ongediertebestrijder die langzaam maar zeker doodgaat omdat hij in een ziekmakende, radioactieve omgeving leeft. Hij draagt beschermende kleding, slaapt hij in een cabine buiten de stad die geheel geïsoleerd is en reinigt zich zorgvuldig; hij bezoekt doktoren die merkwaardige medische methoden op hem los laten, maar het mag allemaal niet baten. De straling vreet hem van binnen op. Gesprekken heeft hij niet, hij doet zijn werk, zwijgt en lijdt.
Taboor is één lange, kafkaeske en tragische maar prachtige metafoor. De enige verlichting, het enige vertier voor de ongediertebestrijder zijn de ritjes in de ‘5D’ simulator. Uiteindelijk legt hij zichzelf in foetushouding te sterven op een bed; een eenzame, zwijgende Brahmaan, met uitzicht op Teheran bij dageraad. Dat dit in Iran door de censuur kwam, zegt alles over de stupiditeit van censuur. Waarvoor dank.
Actuele archeologie 2
Zes dagen films zien op het Internationaal Film Festival Rotterdam betekent: zes dagen schrijven over film.
Wat je in al die producten van de bewegende verbeelding ziet, is ook de stand van zaken van de wereld. Terwijl we leven, zien we het verwerkt, gecondenseerd en getransformeerd terug in films, en al helemaal vlak na elkaar in de overvolle programmering van een festival. Er was een tijd dat ik alleen Aziatische films zag in Rotterdam (Japanse, maar ook Koreaanse, Thaise en andere). Die leken in eerste instantie een beeld van een ons volkomen vreemde samenleving te geven. Maar deze editie van het festival bevestigde mijn vermoeden dat er een voorspellende waarde in die films zat (en de maatschappij die ze verbeeldden). Een belangrijk gemeenschappelijke thema in de Japanse en Koreaanse films was (en is) wraak. En dat is niet zelden de wraak van kinderen op hun jeugd – op de afwezigheid van ouders (omdat die heel hard moesten werken of wilden werken, op de vlucht voor confrontatie met het bestaan); wraak op de prestatiemaatschappij die oneigenlijk veel druk op de normale menselijke ontwikkeling legt; wraak op het overgelaten zijn aan je lot.
Dat is wat ik nu terug zag in een aantal Europese films; jongeren, kinderen eigenlijk nog van (rijke) ouders die grenzenloos waren opgevoed, zeg maar: niet opgevoed en ineens, eenmaal op zichzelf aangewezen in de echte wereld, keihard tegen grenzen aan liepen, botsten, schaafden. Ze mochten hopen dat er nog een vader was die een grens trok (Oh boy); een mammie waar ze jankend naar konden terugkeren (Simon Killer), en niet dat moeder dood was (Il Futuro) of wel van je zei te houden maar je toch liever niet zag als je een half jaar je egocentrische leventje elders had geleid (Fuck for Forest). Of dat ze toch zelfkennis hadden opgedaan, iets van zelfbeheersing en reflectie, kennis hadden verworven van grenzen. Dat ze bestaan bijvoorbeeld, en niet zonder reden.
Misschien zag ik dit erin, was ik beïnvloed doordat ik, op de eerste dag onderweg naar het festival, in de trein naast een stagebegeleidster uit het middelbare beroepsonderwijs in Rotterdam zat, die tegenover een collega een boekje opendeed over de kinderen waarmee ze werken moest. Kinderen van afwezige vaders of werkeloze ouders, die niet leken te begrijpen wat het belang van leren werken is (op tijd komen, afspraken nakomen, samenwerken en geld verdienen, zodat je in je bestaan kunt voorzien). Ik zag een hele generatie opgroeien die eigenlijk al verloren is voordat ze ergens aan begonnen is – en niet begrijpt waar het over gaat. Ik zag het, en groef het op. Actuele archeologie.