Het Goetheanum was niet alleen een verzamelplaats van geestverwanten met een geschiedenis van meer dan honderd jaar, het wekte de indruk zoiets als de Borobudur of de Kaäba te zijn: een heiligdom. Ons bezoek aan dit centrum van antroposofische kennis en cultuur in Dornach (Zwitserland) was echter geen bedevaart, eerder zoiets als esoterisch toerisme. Toch bekroop mij even het gevoel dat ik erin geluisd werd; dat ik me teweer moest stellen om niet ten prooi te vallen aan de overtuiging die alles daar doordesemde, van de bijzondere architectuur van het gebouw (doorgevoerd tot in de deurknoppen), tot de kleding en de zalvende glimlach van de passanten in de gangen aan toe. Daarachter ging een geloof schuil, dat wist ik.
Tussen de kasten en tafels vol pastelkleurige, esoterische werken in de boekwinkel van het Goetheanum werd mijn aandacht opgeëist door wat de absolute uitzondering leek te zijn op alle andere boeken. Eigenlijk moet ik zeggen: mijn aandacht werd opgeëist door het gezicht op de voorkant van het boek, dat Aufzeichnungen eines Sonderlings heette. Een intense schrijverskop met ogen die me maar aan bleven staren, die smeekten om mijn terugkeer als ik naar een andere hoek gelopen was. Toen al, maar ook nu het bij mij thuis op tafel ligt, kon ik mij slechts met moeite van die blik losmaken. Alsof die man het Licht heeft gezien. Sterker nog: alsof zijn ogen het Licht hebben opgezogen en het nu zelf uitstralen.
Toch was mijn eerste gedachte: dit is de duivel. En even later: hij is hier de buitenstaander, de uitzondering die de regel bevestigt, de amorele nar in dit heiligdom. De zuigende werking die uitging van die intense blik verlichtte wonderlijk genoeg mijn unheimische gevoel in die tempel die niet de mijne was. Was het geteiltes Leid? Was het verwantschap? Of verzon ik dat allemaal ter plekke?
Zijn naam bleek Andrej Belyj te zijn, een Russische dichter en schrijver, schilder en huisfilosoof (1880-1934). Een man met een forse bibliografie, die in zijn korte leven als een bezetene gewerkt en geleefd moet hebben.
Zelf haatte hij de Aufzeichnungen eines Sonderlings, omdat het zo’n pijnlijk realistische weergave was van een aanval van waanzin die zich voordeed als doorbraak, als het alles verklarende inzicht. Wat voor hem overeind gebleven was, was bezwering, de ene zin die zo’n cruciale betekenis in dat boek had: ‘Ich werde den Verstand nicht verlieren.’
Belyj was een fel oplichtende vlam, hij gaf licht – en stierf al op 54 jarige leeftijd aan de gevolgen van een hersenbloeding.