De dag begon met onheilspellende berichten, dus ging ik haastig naar het station. Vanuit de trein zag ik een vederlicht lakentje van vocht boven de weilanden zweven en in de door ijskoud rivierwater omspoelde uiterwaarden twee verdwaasde paarden staan, roerloos dampend in het zachte winterlicht. Op het perron van mijn tussenstop, waar normaal gesproken regelmatig sneltreinen voorbij denderen zonder te stoppen, daalde ineens de stilte neer. Ik was er vrijwel de enige, verderop schuifelde alleen nog een oude boer heen en weer, met een vastzittende hoest. Zo nu en dan klonk piepen bij de loodsen naast het emplacement; vorkheftrucks leegden bakken met appels in een vrachtwagen. Het doffe ratelen van de vruchten zelf kon ik niet horen. Ik reisde een kwartier later verder, arriveerde in het dorp, stak daar het viaduct over de snelweg over en de brug boven het kanaal. Ik liep de bekende route en dacht: dit is dezelfde weg als destijds. Het was de bezorgdheid, de vooringenomenheid, de angst die van het landschap, van de dieren, van de dingen die ik zag ‘laatste beelden’ maakte, beelden van een wereld waaruit iemand zou gaan verdwijnen. Een schitterende wereld, welbeschouwd. Ziekte was ondertussen dood gaan betekenen – maar gelukkig niet altijd. Vandaag niet. Ik kon herademen. En op de terugweg zag ik niets.
Geef een reactie
Je moet inloggen om een reactie te kunnen plaatsen.