De universiteit trekt in Luik een spoor van leegstaande gebouwen door de stad. Daar wisten we natuurlijk al iets van, toen we aankwamen op het spectaculaire Gare des Guillemins, vandaar dat we het station aan de achterkant verlieten, op weg naar de restanten van de Val Benoît Université. In de dagen erna zouden we echter op nog veel meer verlaten gebouwen bordjes aantreffen met een verwijzing naar het academische verleden. Alsof de wetenschappers in Luik een soort settlers zijn, die na uitputting van de bodem weer verder trekken.
Toen we in de de Rue de Pitteurs op Outremeuse voor een indrukwekkend pand stonden dat nog wel in gebruik was, kwam er een wat ouder heerschap door de poort naar buiten. Hij sloot af, zag ons naar het gebouw kijken, aarzelde even en vroeg toen of we voor het eerst in Luik waren. Toen hij hoorde waar we vandaag kwamen, trok hij zijn wat roestige Nederlands tevoorschijn – een unicum in Luik, zo zouden we ontdekken. Hij bleek hoogleraar universiteitsgeschiedenis te zijn – een merkwaardige discipline die mij desondanks altijd gefascineerd heeft.
Hij droeg een doorleefde, leren tas aan een riem over zijn schouder en blikte ons vanuit de plooien van zijn wat pafferige gezicht met een prominente wrat, geamuseerd aan. Zijn warrige, dunne haar, een speldje van de socialistische partij in zijn jasje en een vlinderstrik die strak tegen de forse nek geklemd zat, maakten het beeld van de professor compleet. Hij vertelde dat we naar zijn kamer stonden te kijken, daar, met de achterkanten van schilderijlijstjes tegen het raam. Ook uit het pand dat hij zojuist afgesloten had, zou de universiteit binnen een jaar of twee gaan vertrekken. Misschien ging hij dat niet meer meemaken, zei hij, want hij ging ergens in de komende jaren ‘op pensioen’ maar toch maakte hij zich er zorgen over, want waar moesten al zijn duizenden boeken heen? En bovendien, zo veronderstelden wij hardop, wat zou hij anders gaan doen tijdens zijn pensioen dan doorwerken? Het was nu ook zaterdag dat we hem uit zijn bureau zagen komen tenslotte.
‘Ja,’ verzuchtte hij ogenschijnlijk zonder er werkelijk onder te lijden, ‘Een professor heeft nooit vakantie…’
We keken door de ramen van het souterrain naar binnen en zagen rijen vol boekenkasten staan. Zijn boeken over de geschiedenis van de wetenschap – inderdaad.
Een dag later liepen we over de Luikse citadel toen we hem opnieuw tegenkwamen, dit keer in gezelschap van zijn vrouw. We begroetten hem uitbundig. Hij droeg een ander strikje dan de dag ervoor maar wel weer het rode speldje op zijn revers en de schoudertas. Wat zou erin zitten? ‘Een professor heeft nooit vakantie’…
Hij begon meteen weer met een college, nu over de geschiedenis van de citadel. Het lesgeven als tweede natuur, of verlegenheid misschien; verlegenheid om allesbehalve kennis. Zijn vrouw glimlachte en nam ons vriendelijk en geïnteresseerd op, terwijl ze hem liet praten.
We liepen een stukje met hen op maar zij daalden weer af via de ijzeren trappen in de richting van de Maas. Wij gingen verder op de heuvel, in de richting van Saint Leonard en, na deze korte ontmoeting, ook naar het domaine de la Chartreuse, omdat hij het ons had aangeraden.
‘De derde keer dat we elkaar tegenkomen moeten we een glas bier drinken’ riep hij nog naar boven ‘dat is een traditie in Luik’.
Eenmaal weer thuis ontdekten we dat onze professor niet alleen een geëngageerd mens was met, niet toevallig, groot historisch besef en de behoefte om dat met anderen te delen, maar ook dat hij bij al zijn gefilmde optredens een ander strikje droeg. Zou hij er voor iedere dag een in de kast hebben liggen? 365 stuks? Als dat zo was, zou ik hem er wel een willen sturen om zijn verzameling compleet te maken. De 366e, voor de schrikkeljaren. Want wij waren, net als zijn vrouw, vertederd door hem. Hij zou een vriend geworden kunnen zijn, als we nog een dag langer waren gebleven – en hem dan natuurlijk weer ergens anders in Luik tegen het lijf waren gelopen.