Na 500 vogelsoorten langs de lijnen van de vogeltrek te hebben geturft, is het voor de vogelman tijd geworden om verder dan de grenzen van Europa te gaan. Zijn nieuwe plan is om op zoek te gaan naar tenminste 25 verschillende soorten ijsvogels, deels in het voetspoor van een vrijwel vergeten evolutiebioloog en tijdgenoot van Darwin. Dat hij daarvoor de komende jaren naar Sulawesi, Gambia en Costa Rica moet afreizen, is voor hem een vervelende bijkomstigheid. Hij haat het om urenlang in vliegtuigen en op luchthavens door te brengen; hij kan absoluut niet tegen hoge temperaturen; hij is eigenlijk niet geïnteresseerd in de landen waar hij naar toe gaat; hij heeft een hekel aan de nabijheid van andere mensen. Maar wat moet moet, dat spreekt tegelijkertijd vanzelf voor de vogelman. Hij fotografeert de vogels niet, hij schrijft niet over ze; hij noteert slechts dat hij ze gezien heeft. Hij wil ze zien en gezien hebben. Hij is volmaakt gelukkig met zijn oppervlakkigheid. Zegt hij.
Toch kan ik me niet aan de indruk onttrekken dat hij angst heeft voor wat er onder de oppervlakte leeft. Dat hij de diepgang vreest, dat hij liever niet wil nadenken, dat hij confrontaties bij voorkeur vermijdt, dat hij daarom liever vliegt, vlucht. Maar misschien is dat projectie, of mijn eigen gebrek aan empathie en begrijp ik het turven eenvoudigweg niet.
Gelukkig voor hem is hij niet de enige met deze obsessie. Sterker nog: de vogelman maakt zijn verre reizen straks in het gezelschap van gelijkgestemden. Zij zullen waarschijnlijk nauwelijks een woord met elkaar wisselen. Het is onvoorstelbaar, maar logisch – voor de vogelman.