Voor ons begon de lente vanmiddag, op het voormalige vliegveld Soesterberg. Je kunt daar de bunkers tegenwoordig aanraken en wandelen over een stuk landingsbaan, maar verder is er niet veel veranderd. Nog altijd staat de natuur er op gespannen voet met het oorlogstuig. Doordat een deel van het vliegveld wordt beheerd door Natuurmonumenten, een deel nog steeds in gebruik is als veld voor met name zweefvliegtuigen en een groot deel is ingenomen door wat het Nationale Indoctrinatie Museum, is het voor de wandelaar lastig om het terrein vrijuit te doorkruisen. Steeds weer stuitten wij op hekken, omleidingen en lange omwegen naar andere ingangen. Soms was dat vanwege de broedseizoen van vogels maar meestal omdat de militairen nog steeds problemen hebben met het prijsgeven van terrein en verknocht zijn aan hun hekken – ook rondom hun gloednieuwe museum.
De bezoeker van het Nationale Indoctrinatie Museum is daarnaast per definitie een automobilist in de ogen van de directie, zo lijkt het. Die zit er dan ook niet mee een kilometertje om te rijden naar die ene ingang tot het terrein. Wij wandelaars hadden daar wat meer problemen mee, laat staan dat er voor ons een voetpad was. Gelukkig was er een gat in de defensie, zodat we toch nog wat konden drinken bij het museum, dat het enige koffiepunt in twee, drie vierkante kilometer leek. Bovendien hadden we het mooiste toen al gezien; de prachtige schaduwen op de verweerde, donkere betonnen shelters en boven onze hoofden de geluidloos om elkaar heen cirkelende zweefvliegen, een enkele keer contrapuntisch begeleid door het driftige gehamer van een specht.
Het was hoog tijd om te gaan; weg van al die lachende gezichten en uitgelaten kinderen te midden van al dat stilgevallen maar voor de verheerlijking opgepoetste wapentuig.