Vorige week maakte ik een zeveneneenhalf uur durende reis door Nederland, op weg naar de leegte, de stilte en de duisternis van Schiermonnikoog. Naar een eiland, naar een plek waar ik een paar dagen geconcentreerd kon schrijven. Ik nam een trein, stapte over op een trein, op een bus, weer een trein en nog een bus, tot ik uiteindelijk bij de boot naar het eiland aankwam.
De reis vermoeide me, en ik vroeg me af waardoor dat kwam. Kon het lichaam de gedwongen rust niet aan, was het de rusteloze geest die doldraaide in dat roerloze lijf, dat zich machteloos overgeven moest aan het bewegende voertuig? Ging er energie verloren met het lange verheugen, met nadenken over wat ik las en onderweg zag, met herinneren, lezen en daarna: aankomen, verbindingen halen en verder reizen? Om over de ziel nog maar te zwijgen. Ik wist het niet.
In de treinen en bussen werd het almaar rustiger en rustiger en uiteindelijk bleef ik nog als enige over toen de bus aan de rand van Nederland kwam, en door het maanlandschap buitendijks naar de haven reed. Onder een steeds zwaarder ogende, loodgrijze lucht kwamen we nog langs het Lauwersmeer – zinloos meer, slechts van de zee gescheiden door een smalle dijk. Er bleven slechts één bestemming en één bestemde over: het eiland en ik.
En al die tijd las ik, in de heerlijke concentratie die het onderweg zijn mogelijk maakt. In mijn handen had ik Logies in een landhuis, een bundeling essays van W.G. Sebald. Het wachten in beweging en vervoering, dwars door de genadeloos verstrijkende tijd, leken me ondertussen beroofd te hebben van mijn eigen identiteit. Misschien was dat uiteindelijk de reden van mijn grote vermoeidheid. Ik was een reizend lichaam geworden, een reizende geest. Langzaam maar zeker was ik opnieuw bedwelmd geraakt door de woorden van de belezen grootmeester van de melancholie, en meer en meer begon ik de dingen weer door zijn ogen te zien.
De komende dagen meer daarover…
Geef een reactie
Je moet inloggen om een reactie te kunnen plaatsen.