‘Dokter Reefy was een lange man die al tien jaar in hetzelfde pak liep. De mouwen rafelden en de knieën en de ellebogen vertoonden gaatjes. In zijn spreekkamer droeg hij er een linnen stofjas overheen met enorme zakken, waarin hij voortdurend stukjes papier stopte. Na enkele weken werden de papiertjes tot harde ronde propjes, en wanneer de zakken vol waren kieperde hij ze op de grond leeg. (…)
De geschiedenis van doktor Reefy en zijn verkering met het lange donkerharige meisje dat zijn vrouw werd en hem haar geld naliet, is heel merkwaardig. Ze is kostelijk, zoals de misvormde appeltjes die in de boomgaarden van Winesburg groeien. In de herfst wandel je door de boomgaarden, en de grond onder je voeten is hard van de vorst. De appels zijn door de plukkers van de bomen gehaald. Ze zijn in tonnen geladen en verscheept naar de steden, waar ze in appartementen gevuld met boeken, tijdschriften, meubels en mensen zullen worden gegeten. Aan de bomen hangen alleen nog wat knoestige appels die de plukkers hebben afgekeurd. Ze zien eruit als de knokkels van dokter Reefy. Maar als je er een hapje van neemt smaken ze kostelijk. (…)
Toen het lange donkere meisje dokter Reefy leerde kennen, had ze het gevoel nooit meer van zijn zijde te willen wijken. Ze kwam op een morgen zijn spreekkamer binnen, en zonder dat ze iets had gezegd scheen hij al te weten wat er aan de hand was. (…)
Een aantal wekenlang waren het lange donkere meisje en de dokter bijna dagelijks samen. De toestand die haar bij hem had gebracht eindigde in een miskraam, maar het meisje was als iemand die heeft ontdekt hoe zoet knoestige appeltjes smaken, ze kon haar aandacht niet eer op de gave rond vruchten richten die in de stad worden gegeten. In de herfst die volgde op hun kennismaking trouwde ze met dokter Reefy en het voorjaar daarop overleed ze. Tijdens de winter las hij haar het hele allegaartje aan gedachten voor dat hij op de papiertjes had gekrabbeld. Nadat hij ze had voorgelezen lachte hij, en stopte ze weg in zijn zakken, waar het hard ronde propjes werden.’
[Sherwood Anderson, Winesburg, Ohio, p.18-21.]