‘Ik weet heus wel hoe er geleefd moet worden, je moet redelijk zijn en beschaafd en de tering naar de nering zetten, en het walletje bij het schuurtje laten en de verzenen niet tegen de prikkels slaan en het hele verdomde spreekwoordenboek uit je kop leren, en de juiste kranten lezen, en de citabele columnisten savoureren, en het ener- en anderzijds beoefenen, en de complexiteit van de menselijke samenleving in je oordeel betrekken, en de kwaliteit laten prevaleren boven de kwantiteit. Makkelijk zat, zo moet je leven. Maar wat te doen met de demon die ervoor zorgt dat je de gore koppen van je kersverse collega’s wel in elkaar wilt slaan, dat je de lieftallige dochter van je buurman de kleren van het lijf wilt scheuren, dat je het woord financieringstekort nooit meer wilt horen, dat je nooit meer wilt werken, omdat werken onnatuurlijk is en mensonterend, en dat je zeker nooit meer wilt bidden en met het wandtegeltje BID EN WERK en werk van je tante in Almelo haar servies wilt vergruizelen, wat te doen met die klant?’
[A.L. Snijders, ‘Indian Summer (1)’, uit: Ruim water, p. 181-182.]
Geef een reactie
Je moet inloggen om een reactie te kunnen plaatsen.