‘Moet u horen, ik ben industrieel, journalist, politicus, alles wat u wilt, kortom, ik ben gewend aan rekenen, omstandigheden, incalculeren en schipperen met beperkte kansen. Juist om die reden moet ik u zeggen, en dat is de enige raad die ik u geef voor u het bewind op zich neemt: reken niet en kijk niet om. Zodra u eenmaal omkijkt, verandert u in een huilende zuil zoals de vrouw van Lot. Ik ben rede en getal: als ik de blik naar boven richt, wil ik me verliezen in waanzin en eindeloosheid. Al wat is, zinkt onherroepelijk uit de chaos van de oneindigheid door het getal in het niets, iedere groet kracht verzet zich tegen deze geleidelijke val, iedere grootheid wil onmetelijk worden. De kracht die niet buiten haar oude oevers treedt, is verloren. U hebt de macht gekregen om onmetelijke dingen te volbrengen: bent u haar waardig of wilt u er maar wat mee knoeien? Als man uit de praktijk kan ik u zeggen: denk aan krankzinnige en mateloze daden, aan proporties zonder weerga, aan absurde records van menselijk kunnen… de werkelijkheid zal u vijftig tot tachtig procent van ieder groots plan ontnemen, maar wat overblijft, moet nog altijd enorm zijn. Streef naar het onmogelijke, om zo tenminste een nog onbekende mogelijkheid te verwezenlijken. U weet wat een groot goed het experiment is, goed zo, want wat alle heersers ter wereld het meest vrezen, is dat ze de dingen eens anders, omgekeerd, op nog nooit vertoonde wijze zouden moeten doen… er bestaat niets conservatievers dan de regerende macht. U bent de eerste mens ter wereld die de wereld als zijn laboratorium kan beschouwen. Dat is de uiterste verzoeking op de top van de berg… ik geef je dat alles daarbeneden niet opdat je de geneugten van je macht zou smaken, maar het word je gegeven om het te veroveren, het om te vormen en er iets beters van te maken dan deze ellendige, barbaarse wereld. De wereld heeft steeds opnieuw een schepper nodig… echter, een schepper die niet ook absoluut heer en meester is, is niet meer dan een dwaas. Uw gedachten zullen bevelen zijn, uw dromen historische omwentelingen en al zou u niets anders oprichten dan uw eigen gedenkteken, het is het waard. Neem dat wat van u is.
En nu moeten we gaan, ze wachten op ons.’
[Karel ?apek, Karaktiet, p. 311-312.]