‘Het doornige pad van de eer moet iedereen gaan die door God bedeeld is met talent. – Ik heb hier de afgelopen dagen juist een tekst over geschreven voor de Folkekalender, een dozijn grote mannen uit de hele wereld bijeengebracht en in twee, drie regels weergegeven (…). Uit Denemarken noem ik drie martelaren; Christian II; vijfentwintig jaar in het gevang, zijn menslievende wetten werden verbrand; Tyche Brahe: gehoond, gekrenkt en verstoten; Griffenfeld; de Deens Prometheus, vastgeketend op het rotseilandje Munkholm! Het is de grote waarheid van de geschiedenis die door de hele wereld trekt en die zal blijven voortleven in het groot en het klein. (…)
Søren Kierkegaard is afgelopen zondag begraven vanuit Vor Frue Kirke; er was weinig gedaan. De kerkbanken waren afgesloten, waardoor het gedrang in het gangpad nogal hevig was. Mevrouwen met rode en blauwe hoeden op liepen in en uit, evenals honden met muilkorven om. Bij het graf vond er een schandaal plaats; een neef van de overledene kwam naar voren toen de hele ceremonie (Tryde had aarde op de kist geworpen) afgelopen was en hij sprak zijn afkeuring uit over het feit dat Kierkegaard op deze manier was begraven; hij verklaarde – dat was ongeveer de strekking – dat Søren Kierkegaard zich uitgeschreven had uit onze samenleving en dat we hem dus niet op onze manier hadden moeten begraven! Ik was er niet bij; maar het schijnt erg onaangenaam geweest te zijn; de kranten schrijven er niet veel over. De neef heeft nu in het nummer van afgelopen donderdag van Fædrelandet zijn uitspraak gepubliceerd met nog een paar toevoegingen; ik vind het maar een karikatuur van Søren K;. ik begrijp het niet.’
[Hans Christian Andersen, in een brief aan A. Bourneville, 24 november 1855, in: Nooit rijk, nooit tevreden, nooit verliefd. Privédomein, p. 150-151.]