‘Wees ontvankelijk: raak bezwangerd door het woord.
Stel jezelf open voor het binnendringen van de wind.
Word geblazen, word geblazen, als een handvol verdord zaad,
Of een handvol herfstbladeren. Blaas, blaas,
Ongeacht vanwaar je blaast, of om welke reden,
Dood of levend. Ga met de wind,
Wervel en keer terug, huis in een boom, onthecht,
Vaar op een scharlaken stroom, waaraan de forel zich kan vergapen,
Troosteloos, doelloos, schitterend. Er is niets
Dat de ziel meer past dan verandering.
Naamloos ben jij:
En hoe jij jezelf noemt is slechts een fluistering
Van dat goddelijke en onsterfelijke en holle woord
Dat alle dingen leven inblaast. Jij bent jij.
Wat dat ook betekenen mag? Wat is het wezen van wat jij geacht
Wordt te zijn? Een zaadje, een blad? Een zingend broederschap
Van moleculen? Een atoom, gesplitst in tweeën?
Elektronen die in een magische cirkel dansen?
Een wereld waarvan het centrum zelfkennis veronderstelt?
Lach en vergeet jezelf, veracht, en verander.
Haat of bega een moord, heb lief, verwek, wanhoop.
Daal af en herrijs, ga in en uit,
Drink van het zwarte en lumineuze, baad in bitterheid,
Brand in het onstuimige en wees licht als as.’
[Conrad Aiken, Preludes voor Memnon, p. 17.]