‘Ik besta uit chaos en orde, en de mate van evenwicht bepaalt mijn effect, in uw woorden, mijn succes. In die zin zou ik een mens of een dier kunnen zijn, want ook u slingert tussen orde en chaos. Het heeft geen zin hier dieper op in te gaan, want u begrijpt het naar de logica van uw eigen balans. Aan de horizon varen twee schepen van elkaar vandaan. Van een ander punt gezien naderen ze elkaar. Zo omringen wij u, als gedachten of dromen van een groter wezen. Maar ik pas in een regendruppel, vergeet dat niet.
Als ik op mijn sterkst ben – dat is een ander misverstand, als zou ik, eenmaal op papier, een vaststaand, onwrikbaar bestaan leiden, maar ik verander met de uren van de dag, de jaargetijden, de zonnestand en de baan der planeten – is er geen onderscheid tussen chaos en orde, vallen regen en een dag van zonneschijn samen, kan een slak een antiloop bijhouden, wordt het zwartste zwart wit. Dat is wat u liefde noemt. Tenminste, dat denk ik, want al cirkelen wij vaak om die liefde van u, als luie buizerds op warme opwaartse lucht, als meeuwen boven de vloedlijn vechtend met de wind, als nerveuze vliegen, wij kennen de liefde niet. Wij blijven er als wolken onaangedaan onder.’
[Donald Niedekker, Als een tijger, als een slak, p. 70.]