‘Hand in hand vielen we in slaap.
Onze lichamen lagen niet tegen elkaar aan, alleen onze handen waren verbonden. Seiji had mijn zoon moeten zijn. Of mijn vader. Of mijn broer. Met die gedachte sliep ik in.
Toen het invallende licht me wekte, lagen we niet langer hand in hand. Seiji draaide zich om in zijn slaap. Verdriet ’s ochtends in stand houden is moeilijk. Het verstuift in het licht.
‘Goedemorgen,’ zei ik en duwde met mijn vinger tegen zijn neus.
‘Zacht kreunend deed hij zijn ogen open. Ik manoeuvreerde mijn lichaam zodanig dat de vallei tussen mijn borsten goed zichtbaar was. Besef wat een zonde het is me te laten vallen. Smeekte ik, hem volop inkijk gevend. Seiji was nog versuft.
‘Hoe laat is het?’ vroeg hij.
‘Acht uur.’
‘Tijd voor ontbijt,’ zei hij kinderlijk. Hij was nog niet helemaal verhard tot Seiji.
‘Stomkop,’ zei ik, terwijl ik nogmaals tegen zijn neus duwde.
‘Ik ben geen stomkop.’ Nog altijd was hij kinderlijk.
Kon ik hem, voor hij verhardde, maar in een voor mij geschikte vorm kneden.
Hij stond op en ging naar de badkamer. Ik hoorde water uit de kraan komen, onmiddellijk gevolgd door het geluid van de douche. De man die, gewassen met warm water, weer de deur van de badkamer uit kwam, had alweer de vorm van Seiji aangenomen. Ik lag nog op het bed, maar hij gunde me slechts één blik, pakte toen zijn kleren uit de kast en trok ze gehaast aan.
‘Je zou een stukje van je roman moeten herschrijven.’
[Hiromi Kawakami, Manazuru, p. 193-194.]
Geef een reactie
Je moet inloggen om een reactie te kunnen plaatsen.