‘De reactie tegen het oude, dat uitgeroeid moest worden, barstte in hevige aanvallen los. De angst voor de hel was verdwenen, zelfverloochening was dwaasheid, en de natuur van de jonge eiste haar rechten op. Het gevolg hiervan was een nieuwe moraal, die hij instinctief als volgt formuleerde: dat wat mijn medemensen niet schaadt, is mij toegestaan. Hij voelde dat de druk van zijn familie hem schaadde en niemand baatte; hij kwam in verzet tegen de verdrukking. Tegenover zijn ouders, die hem nooit met liefde hadden bejegend, maar altijd dankbaarheid hadden geëist, omdat ze hem dat wat hem rechtmatig toekwam op vernederende wijze en als genadegift geschonken hadden, toonde hij nu zijn ware gevoelens. Ze waren hem antipathiek; hij gedroeg zich uiterst koel. De voortdurende kritiek op zijn vrijdenkerij beantwoordde hij vrijmoedig, ja bijna roekeloos. Zijn half vertrapte wil begon de kop weer op te steken, en hij zag in dat hij het recht had eisen aan het leven te stellen.’
[August Strindberg, De zoon van een dienstbode, p. 159.]
Geef een reactie
Je moet inloggen om een reactie te kunnen plaatsen.