‘Hoewel Rousseau dus de paar weken die hij op het St. Peterseiland heeft mogen doorbrengen als schrijver zeker niet heeft stilgezeten, ziet hij deze periode achteraf toch als een poging zich te bevrijden van de eisen van de literatuur. Hij zegt dat hij nu verlangt naar iets anders dan de literaire roem, waarvan de geur, zoals hij zei, hem tegenstond zodra hij hem opsnoof. De afschuw die Rousseau nu bij de literatuur voelde was niet een tijdelijke gevoelsreactie, maar was bij hem altijd met het schrijven verbonden. Conform zijn leer dat de natuur eens onbedorven was geweest, beschouwde hij de denkende mens als een gedegenereerd dier en de reflectie als een ontaarde vorm van geestelijke energie. Niemand heeft in het tijdperk waarin de bourgeoisie met een enorme filosofische en literaire inzet haar aanspraak op emancipatie verkondigde, het pathologische aspect van het denken zo scherp gezien als Rousseau, die zelf niets liever wilde dan het voortdurende malen in zijn hoofd eindelijk eens te kunnen stopzetten. Dat hij toch bleef schrijven deed hij uitsluitend, zoals Jean Starobinski heeft opgemerkt, om het ogenblik te laten komen dat de pen uit zijn hand zou vallen en dat het essentiële gezegd zou zijn in de zwijgende omhelzing van verzoening en terugkeer. Minder heroïsch maar zeker niet minder terecht zouden we het schrijven ook kunnen zien als een dwanghandeling die zichzelf steeds verder voortjaagt en die bewijst dat van alle mensen die ziek zijn van het denken, de schrijver misschien wel de ongeneeslijkste is.’
[W.G. Sebald, Logies in een landhuis, p. 60-61.]
Geef een reactie
Je moet inloggen om een reactie te kunnen plaatsen.