‘Regelmatig brak Boevers zich het hoofd over artikelen die hij vond onder de kop ‘Ingezonden’, ‘Correspondentie’ of ‘Mengelingen’. (…)
Hoe die te rubriceren? Zulke stukken had hij uitgesneden en afgelegd in onderscheiden mappen. Eentje met het opschrift ERNSTIG, op een tweede zat het etiket GEWICHTIG, op verreweg de rijkst gevulde map stond OVERIGE geschreven. De laatste categorie was duidelijk, maar hij wist bij de andere niet altijd goed te kiezen. Wanneer is iets ernstig, wanneer gewichtig? Je raakte al snel verzeild in taalkunde, een terrein waarop hij zich ondeskundig achtte. Voor de oudste stukken op het archief waren er bejaarden die hadden doorgeleerd en dingen voor hem konden overzetten – hij zou hen voor het Mirakel vast weer nodig hebben. Wat de taal van eigen tijd betrof was hij evenmin een bolleboos. Het viel soms moeilijk uit te maken wat de mens bedoelde. ‘Te beginnen bij mijzelf!’ zei hij weleens jolig, na een glas of twee.
Het probleem dook nu weer op. Boevers had een artikel geselecteerd, aangezien het over een zaak ging die hem raakte: vrijgezellenbelasting. De aanslag wist hij gemakkelijk op te hoesten, de herinnering aan zijn ongehuwde stat was elk jaar echter weer een pijnlijk tikje. Dit artikel duwde hem extra in een ongewenste hoek: moest hij zich nu rekenen tot de schelen, tweezijdig manken en gebochelden? Dat de schrijver van het stuk al die eigenschappen in zich verenigde was ernstig, de zeldzaamheid van al die invaliditeiten samen paste in de map OVERIGE, het wezenlijke voor Boevers zelf – ongehuwdheid – leek naar de kant van de GEWICHTIG-map te leunen.’
[Atte Jongstra, Cholerastad, p.49-51.]