‘Ja, de angst. We zijn de richting op gegaan van een steeds strengere bewaking – en we zijn ons er niet veiliger door gaan voelen, zoals we hadden gehoopt, maar angstiger. Met onze angst neemt ook onze neiging toe om om ons heen te slaan. Zo is het toch: als een wild dier zich bedreigd voelt en geen vluchtweg meer ziet, gat het in de aanval. Wanneer de angst zich van ons meester maakt, zit er niets anders op dan als eerste toe te slaan. Dat is moeilijk, omdat we niet eens weten welke kant we op moeten slaan… Maar voorkomen is beter dan genezen, zo luidt de oude richtlijn toch? Als je maar vaak en hard genoeg slaat, kun je je misschien redden. Er bestaat een oude anekdote over een schermer die zo goed was dat hij zichzelf droog kon houden als het regende: hij zwaaide met zijn degen naar de vallende druppels zodat niet een ervan hem raakte. Wij die in de grote angst terecht zijn gekomen, moeten ongeveer hetzelfde doen.’
[Karin Boye, Kallocaïne, p. 151.]