‘Ik weet niet of Clemens me heeft begrepen. Had ik hem moeten vertellen dat ik in een stad verder naar het zuiden mijn meubels naar een tweedehandswinkel heb gebracht, dat ik mijn bankrekening en alle bestaande contracten heb opgezegd, de laatste huur heb betaald, de sleutel van de verhuurster in de brievenbus heb gestopt en ben weggegaan? De wereld is groter dan je denkt, veel beweeglijker en losser dan tot nu toe aangenomen. Het liefst zou ik tegen hem zeggen dat ik heb besloten niet op één plek te blijven hangen, me niet vast te leggen, me niets aan een levensloop gelegen te laten liggen, geen deel uit te maken van één enkel verhaal, maar, als ik al iets doe, dan van veel verhalen tegelijk.
Mensen vallen uit de lucht, op wolven wordt gejaagd, kuilen storten in, de mogelijkheid bestaat dat fabrieken als deze ontploffen, dat hallen als de mijne in stukken worden gereten, dat boten zinken, dat een of ander gif grote gebieden onbewoonbaar maakt, dat hele dorpen gedwongen worden om te verhuizen, steden onder water komen te staan, eilanden zinken, grenzen worden getrokken, dat er scheuren ontstaan. Niets is zeker, de grond waarop we staan niet en niet de vliegtuigen waar we instappen, niet de andere kant van een grens.
Al die dingen zou ik graag tegen hem zeggen, maar dan denk ik weer dat ik me beter niet kan verstrikken in pogingen om iets uit te leggen, dat dit hier ook niet meer is dan een omgeving die ik ooit moet gaan verlaten.’
[Gianna Molinari, Hier is alles nog mogelijk, p.142-143.]