‘In waarheid werken de middelpuntvliedende krachten omgekeerd, zoals het ook niet het aardlichaam is dat de maan in zijn omloopbaan houdt, maar de maan de aarde op de hare, waardoor hem in feite de titel van moederplaneet toekomt, en gewis die van het archimedische punt vanwaaruit de wereld uit haar hengsels kan worden gelicht. Want de aarde is niets, en de maan in zijn ontstellende, geveinsde afhankelijkheid, die zwijgende, verkalkte spiegel, is alles, temeer daar het toch al slechts een kwestie van tijd is tot het kosmische blad zich keert en de maan in deze fragiele constructie definitief de dominante plaats overneemt die hij heimelijk als sinds de oorsprong ervan bekleedt. Want steeds is het de knecht die de heer aan zich verplicht – en niet andersom, zoals mijn ervaring als bemiddelaar tussen personeel en patroon vele malen heeft gestaafd.’
[Judith Schalansky, ‘Lacus Luxuriae. Kinaus selenografieën’ in: Inventaris van enkele verliezen, p. 235.]