‘Maar loop je niet het risico om van de geestesgesteldheid waarin je verkeert als je besluit de consequenties van je daden niet meer onder ogen te zien, weldra onmerkbaar af te glijden naar die waarin je met geen enkele toekomst nog rekening houdt, al is het de meest nabije, waarin je niets meer probeert, waarin je je laat gaan? En als het nu nog jezelf was, die je liet gaan, maar het zijn de anderen, de reserves, de volkswijsheid, heel die meerderheid in jezelf, waardoor je op de anderen lijkt, die de stem verstikt van het waardevolste.
En toch, ik weet het, alles kan opeens op het ergste uitdraaien, de dood zit me op de hielen als ik besluit me opnieuw los te maken, een vrij leven te leiden ongeacht de consequenties. Door pech, door een voorkeur voor het ergste, – en alles wat elk moment losbreekt op straat… God weet wat ik nog zal verlangen! Welke hersenschim bezit van me zal nemen, welke kracht me mee zal slepen!
Maar per slot van rekening, al is het gegarandeerd het moeilijkste wat er is, en vergt het de uiterste moed om je zo over te leveren aan je geest, aan de genade van je morele impulsen, – misschien is dat toch niet voldoende reden om het tot plicht te maken.
Weg met de intellectuele verdienste! Ook dat is een aanvaardbare revolutionaire kreet.’
[Francis Ponge, ‘Stel en sprong’ in: Proëmia, p. 15.]