‘Je zou mij een dienst bewijzen,’ zei ik, ‘als je mijn onwetendheid zou willen verlichten en mij zou willen instrueren omtrent de wijze waarop een vrouw zoals jij, of zeg maar gerust vrouwen in het algemeen, uiting zouden geven aan hun vreugde over een onvoorziene ontmoeting als de onze.’
‘Om te beginnen kun je ervan uitgaan dat een vrouw zoals ik geen moment het pathetische fantasietje koestert dat een man zoals jij zogenaamd toevallig opduikt voor de deur van haar hotelkamer.’
‘Als je het zo zegt,’ zei ik, ‘zie ik mutatis mutandis weinig verschil tussen ons. Onze gedeelde fantasieloosheid zou een gunstig uitgangspunt kunnen vormen voor een mooie vriendschap.’
‘Als een man zoals jij ten overstaan van een vrouw over vriendschap begint,’ zei ze, ‘zit hij het volgende moment met zijn hand in haar slipje. Ik ken jouw soort.’
‘Ik zou het mezelf niet vergeven als ik je teleurstel,’ zei ik, ‘maar de waarheid gebiedt mij te zeggen dat zulks geenszins in mijn intenties ligt.’
‘Zulks,’ zei ze. ‘Noem het maar zulks.’
‘Welk woord wil je dan dat ik gebruik?’
‘Aanranding,’ zei ze. ‘Want dat is wat het is. Maar ik verzoek je goed te beseffen dat je de verkeerde voor je hebt en dat er geen haar op mijn hoofd is die eraan denkt om dat over mijn kant te laten gaan.’
‘Ik wil je ervoor danken dat je dat hebt opgehelderd,’ zei ik, ‘al hecht ik hieraan toe te voegen dat je waarschuwing volslagen overbodig is voor zover de bedoeld is om mij te weerhouden van onheuse gedragingen. Mocht je daar prijs op stellen, dan ben ik bereid expliciet te beloven dat ik je niet zal aanranden.’
‘Mooi,’ zei ze, ‘dus dan kun je ook net zo goed ophouden erover te fantaseren.’
‘In zoverre het in mijn macht ligt te staken wat ik nimmer heb aangevangen, zal ik alles doen om je van dienst te zijn.’
[Ilja Leonard Pfeiffer, Grand Hotel Europa, p.123.]