Het oude ziekenhuis naast het zwembad wordt gesloopt. Langzaam gesloopt. Met een sloopkogel gesloopt. Samen met een paar anderen stond ik er op de stoep een paar minuten naar te kijken. En waar de meeste mensen bij ‘sloopkogel’ misschien associaties krijgen met Miley Cirus (en dat begrijp ik heel goed), moest ik zelf vooral denken aan het jaar waarin het grote fabriekspand dat voor mijn ouderlijk huis stond, werd gesloopt. Ik was toen een jaar of zes, zeven denk ik. Urenlang heb ik gefascineerd naar het werk van de sloopkogel staan kijken voor het raam. Het geluid, het donderende geweld van de neerstortende muren… ik vond het schitterend.
Tegenwoordig is slopen vaker het grove knipwerk van kranen met hydraulische scharen of een soort ‘retrograde bouwen’ door deel voor deel een gebouw te demonteren. De grote metalen bal aan het werk zien, begint een zeldzaamheid te worden. De sloopkogel lijkt niet aan zichzelf te kunnen ontkomen.
Ik genoot met een zekere nostalgie van zijn onthaastende werk. Als ik de ruimte zou hebben, zou ik er een verzameling van aanleggen, van de sloopkogels. Om ze van dichtbij te kunnen bekijken, te vergelijken, te voelen hoe ze na al die jaren allemaal verschillend geworden waren. De gebutste geschiedenis van de destructie, tastbaar in mijn achtertuin. Ineens moest ik ook weer denken aan het maantje Phobos – dat binnen afzienbare tijd zelf te pletter zal slaan.
Laten we het maar een sentimentele woensdag noemen.