Het was wat veel van het goede, een familiereünie na twee dagen gastheer te zijn geweest van zo’n 1100 bezoekers. Misschien was het daarom wel zo’n verademing om in een uithoek van het spoorwegmuseum het ‘schuurtje van vader’ te ontdekken, de zorgvuldig gereconstrueerde werkruimte van Jan-Willem Groot (1921-2001), modelbouwer. Niet vanwege het sentiment dat aan vaders en hun schuurtjes verbonden is en ook niet vanwege een typisch mannelijke behoefte aan schuurtjes – of toch? Misschien is mijn schrijfkamer ook wel een schuurtje waarin ik, net als de modelbouwers, mijn ‘monnikenwerk’ verricht. In ieder geval begreep ik zondag heel goed dat mannen als Groot zich soms achter hun werkbank terug willen trekken. Radiootje aan en al je gereedschap, je bouwtekeningen bij de hand; je schroeven en bouten en moeren en andere onderdelen overzichtelijk in glazen potjes met hun deksel tegen planken aan geschroefd. Dixieland muziek en een droom: vijftien jaar slijpen en vijlen, schroeven en spuiten aan de reconstructie op schaal van een stoomlocomotief – die daarna echt zou kunnen rijden.
Nu is het schuurtje waarin de reconstructie plaatsvond zelf ook gereconstrueerd en dat was misschien wel net zo mooi. Ik vind dit soort nagebouwde ruimtes fascinerend; woonhuizen, maar vooral ateliers, schrijfkamers en schuurtjes bomvol voorwerpen en details; eigenlijk volkomen chaotisch of van een strikt persoonlijke orde. God is dood, de verhalen zijn ontsnapt en in de voorwerpen gaat geen ziel meer schuil. Maar maak je eens een voorstelling van de mensen die schuurtjes als deze ‘natuurgetrouw’ willen reconstrueren – een idiote onderneming welbeschouwd. Met behulp van foto’s en herinneringen alles zo proberen neer te leggen dat het lijkt alsof meneer Groot er net nog was en nu even koffie is gaan drinken, omdat zijn vrouw hem daarvoor uitnodigde via de intercom. Hij is weg maar kijk; hij heeft het raampje nog open laten staan.