Vorige week vertelde goede vriend F. me het verhaal van de dood van zijn vader, deze zomer. De man was doodgegaan zoals hij had geleefd; bescheiden, bijna onopgemerkt. Hij liet zijn lichaam achter zoals zijn hele bestaan: netjes, kalm, opgeruimd. Het zou een glimlach op je gezicht kunnen toveren als het niet tegelijkertijd ook verdrietig was, en op een bepaalde manier tragisch. Hij had zijn verzamelingen keurig gedocumenteerd en gelabeld – voor zichzelf verzameld en geordend, eigenlijk voor niemand anders. Met zijn dood was dat kleine universum in een klap waardeloos geworden, of weerloos op zijn minst.
Op een vergelijkbaar verhaal stuitten we deze zomer in de bossen bij het Zweedse dorp Ryd, waar de Kyrkö Mosse Skrotbilar te vinden is; de restanten van een autosloopbedrijf met een lange geschiedenis. Autosloper Åke Danielson had er sinds de jaren ’30 al zijn energie en eer in gestoken en de wagens waar hij de onderdelen uit haalde, had hij keurig tussen de bomen geparkeerd. De wagens, zijn gereedschap en het telefoonboek in zijn werkplaats had hij na zijn pensioen achtergelaten alsof hij nog ieder moment kon terugkeren. Maar hij bleef weg, er was geen opvolging, en de stilte trad in. Jaar na jaar vielen de dennennaalden omlaag, ontstonden er meer gaten in de daken van de houten keten en het huis en begonnen ook de ondertussen klassiek geworden wagens verder te vervallen. Er groeide schimmel en mos op het koetswerk, het rubber rondom de ruiten verweerde en zo nu en dan maakte een gevallen boom een flinke deuk in een van de autodaken. De natuur en de tijd deden hun werk, vandalen en verveelden de rest. De erfenis van Danielson verwaaide in een diaspora van roest en verdroogd rubber, al zijn goede bedoelingen ten spijt.
Dan kun je maar beter dood zijn en niet meer hoeven toekijken. De skrotbilar werd ondertussen wel een monument voor de vergankelijkheid, en dat is ook wat waard – voor zolang het duurt.
Geef een reactie
Je moet inloggen om een reactie te kunnen plaatsen.