Tijdens de cognac viel me ineens op dat de schouw in het cafégedeelte van Hotel Van der Werff op Schiermonnikoog bedekt is met tegeltjes waarop dieren zijn afgebeeld. Iedere tegel bevat er een. Sommige duidelijk herkenbaar als varken of vogel, andere onbekend, misschien gewoon slecht geschilderd maar in ieder geval raadselachtiger. Wat had de tegelschilder verzonnen tijdens het maken van dit keramische bestiarium? Voor de haas had hij duidelijk een voorbeeld genomen aan een boksende kangoeroe maar wilde hij die kruising tussen hond en beer er nu gevaarlijk laten uitzien of juist niet? Je kon lang naar de dieren staren of er natuurlijk botte grappen over maken; over de kaas, de bangoeroe, de bond of de heer.
In het hotel werd die avond het boek De vesting / The fortress van fotograaf Luca Solari gepresenteerd. Zwart-wit beelden van het eiland: landschappen, de zee en het zand, dieren en karaktervolle portretten van bewoners. Italiaans, dus: esthetisch. Gemaakt door een voormalige jazzdrummer: ritmisch, met oog voor patronen en details, een abstrahering van wat ook onze ervaring was. Schrijver Mathijs Deen, die teksten voor het boek had geschreven, vertelde het publiek in de hotellounge dat Solari door zijn Nederlandse vrouw meegenomen was naar Schiermonnikoog, dat hij meteen gefascineerd was geraakt door het eiland en daarna keer op keer was teruggekeerd, vaak ook in de winter. Verliefd. Nu, na een jaar of tien, was zijn boek klaar en een ode aan het eiland en aan zijn mensen geworden.
In de zaal zaten enkele van de geportretteerden. Ook Tiny, het oude dametje dat de fotograaf aan andere bekende gezichten in het dorp had voorgesteld. Zij kreeg het eerste exemplaar van het boek, daarna pas de burgemeester.
947 inwoners, tien biljartverenigingen. Dat is Schiermonnikoog. Solari had Tiny ontmoet tijdens het jaarlijkse toernooi tussen de clubjes, ook in Van der Werff. Nu was het biljart bedekt met houten platen en een kleed, en werden er na de presentatie exemplaren van het boek opgestapeld en verkocht.
Om het biljart heen, in het café en de lounge, begroetten bekenden elkaar, volgden omhelzingen en gesprekken in verschillende talen, geblader, wijzen, drinken en lachen. Hier en daar vormden zich groepjes, ook een rond Tiny, die weer in het gezelschap was van de drie dames met lijzig Rotterdams accent tegen wie we haar de vorige dag nog hadden zien biljarten, licht gehinderd door haar aandacht vragende hondje.
Tussen alle gasten door dwaalde een oude, wat verstrooid ogende heer van stand, het zware fotoboek klem onder zijn arm. Hij bleef maar heen en weer lopen van café naar lounge, steeds bijna gevloerd door de goot voor de schuifdeuren tussen de ruimtes, die nu open stonden. Het was onduidelijk wie of wat hij zocht, en keer op keer was het spannend of hij door zijn wat aarzelende, stramme tred zou struikelen over de ijzeren drempel. Maar zonder ernaar te kijken, slaagde hij er iedere keer in veilig naar de andere kant te komen. Om verder te zoeken, misschien wel naar zichzelf.
We keken naar de eenzame, slepende tred van de oude man en naar de andere bewegingen in het langzaam leger wordende, donkere café. Die ‘gelagkamer’ – dat woord is hier beter op zijn plaats – is een gat in de tijd, op een eiland in de zee. We waren er gelukkig mee.