Halverwege onze wandelroute besloten we wat te gaan eten in het enige café-restaurant dat op ons pad zou komen. Het weinige dat ik tevoren gelezen had over deze plek was de klacht van een bezoeker dat hij vanuit het restaurant ‘geen zicht op de motor’ had. Een verbijsterend stompzinnige opmerking die bovendien ernstig tekortdeed aan het uitzicht op de rivier, waar de eigenaren dan ook bijzonder trots op waren.
Ter interpretatie lagen er geplastificeerde informatiekaartjes in het restaurant, waarop de contouren van de passerende schepen stonden getekend, inclusief een beschrijving van hun functie, hun omvang, gewicht en energieverbruik. Het restaurant had aan alle kanten ramen en bood inderdaad een overweldigend uitzicht op de bedrijvigheid te water.
We lieten de kou en de wind achter ons en kwamen terecht in wat ik niet anders kan beschrijven als een gat in de tijd. Een zeer goed verwarmd gat in de tijd. Ik geloofde nooit in wormholes, maar sinds ik vorige week zondag in O. een boerenomelet at, ben ik toch gaan twijfelen.
Het was er leeg en stil, op de muzak na dan: synthesizerbewerkingen van klassiekers als ‘Morning has broken’, ‘Bridge over troubled water’ maar ook bijvoorbeeld ‘Night Fever’ – waarin alle zanglijnen werden vertolkt door een elektronische panfluit. Er zaten twee oude mensen vooraan in het restaurant een taartje te eten. Wij bestelden onze lunch bij een langzaam voort schuifelende oude ober, die onze bestelling in zijn klassieke notitieblokje van a6 formaat noteerde. Voordat hij bij onze tafel kwam (‘Goedendag mevrouw, meneer, wat kan ik voor u betekenen?’) had ik hem tegen de mensen bij het raam horen verzuchten: ‘Jaja, de tijd vliegt…’.
Wij keken nog eens om ons heen en zagen juist een interieur dat ons terugvoerde naar de jaren ’80 van de vorige eeuw. Versterkt door de achtergrondmuziek misschien, bleven we maar staren naar de patronen in de stof op de zittingen en rugleuningen van de houten stoelen (een soort bordeauxrode en donkerblauwe, geabstraheerde bladerpatronen), naar de vitrages, de plastic placemats en de in leer gestoken menukaarten. Een blik op die kaarten deed ons vermoeden dat de tijd hier had stilgestaan. De schnitzels, vleespotjes en cocq au vin stamden uit een andere dimensie. We waren in het oude Nederland, ‘het echte Nederland’ volgens sommigen, een plek waar traditie, authenticiteit, conservatisme en ouderwetsheid een ingewikkeld spel spelen. Dit was niet de theorie – maar de relativiteitspraktijk.
Een snelle rekensom leerde dat de oude ober onmogelijk de oprichter geweest kon zijn van dit familierestaurant maar hij moest toch tenminste diens zoon zijn. Waarschijnlijk was hij wel degene die het na dertig jaar eens een keer verbouwd had – en was er sindsdien niets meer veranderd. In de tijd dat wij er zaten te eten, kwam nog een jongere editie van hem binnenlopen, net als zijn vader keurig in het pak gestoken. Deze man rekende uiteindelijk voor ons af, uit het hoofd, en van het wat grotere papiertje waarop onze bestelling uiteindelijk was overgeschreven. Het enige andere personeelslid dat we hadden gezien, was een norse vrouw, die vlak na onze aankomst in de keuken verdwenen was. Het koken en bakken van het in beton gegoten menu kon zij vermoedelijk volkomen op de automatische piloot, misschien zelfs in het donker.
We aten er stevig en goed, laat dat ook gezegd zijn. Gelukkig maar, want we hadden in onze eigen tijd nog zeker tien kilometer voor de boeg.