In de avonduren ben ik al vertrokken en reis ik door mistige kloven, loop ik tussen de pijnbomen, langs de gemummificeerde monniken en begroet ik de nog levende pelgrims onderweg of; sta ik ineens stil, vlak voor het rotsachtige lege landschap dat volgens de overlevering het overgangsgebied tussen leven en dood is. Daar wil ik heen.